In het jaar 1717 werd Groningen getroffen door een verschrikkelijke overstroming die 2091 mensen het leven kostte.
“Abel Jacobs , van Pieterburen, zag zijne vijf kinderen verdrinken, welk lot ook zijne meid trof, schoon zij zich aan eenen boom had vastgeklemd; hijzelf, zijne vrouw en zijn knecht dreven op een stuk van het huisdak rond, de man viel eraf zonder dat zijne vrouw of zijn knecht zulks bespeurden, en verdronk; de vrouw werd gered — o, treurig geredde vrouw! beroofd van gade en kinderen!”
Dit is slechts één enkele uit honderden “treurige tafereelen”, geschetst in de pamfletten die, soms nog jaren achteraf, verslag deden van de Kerstvloed van 1717. Het was een watersnood, zoals “geen onser oudsten geheugde’’, aldus de toenmalige predikant van Woltersum. Zelfs in 1954 nog noemde Kornelis ter Laan de Kerstvloed “de grootste ramp die Groningen ooit heeft getroffen”, waarbij hij voorbijging aan zowel de Tweede Wereldoorlog als de Groninger Ziekte (1826) die toch meer levens hadden geëist.

Die Kerstvloed kende eenzelfde soort aanloop als de Allerheiligenvloed (1570) en de Sint Maartensvloed (1686). Eerst was er een dagenlang aanhoudende zuidwesterstorm geweest, die het water vanuit het zuidelijke deel van de Noordzee opstuwde naar het noordoosten. Vervolgens ruimde de wind in de kerstavond en –nacht in enkele uren tijd naar het noordwesten, zodat de opgestuwde watermassa aandrong op de waddenkust. Daar konden de nog primitieve dijken geen weerstand tegen bieden: op tientallen plaatsen kolkte het water er met grote kracht overheen en doorheen. Soms werden zelfs kilometers dijk simpel weggevaagd, en al gauw nadat men vanaf de eerste laaggelegen huizen witte lakens zag wapperen, ten teken van nood, beierden overal langs de Groninger kust de alarmklokken. Hunsingo, Fivelingo en noordelijke delen van zowel het Westerkwartier als het Oldambt zagen er bij daglicht uit als een volle zee, waar overal dode en levende mensen en dieren en allerlei hout in ronddreven, en waar hier en daar alleen nog bomen, daken en kerktorens bovenuit staken. In die zee vormde de stad Groningen een schiereiland, maar ook daar stond het water in sommige laaggelegen straten kniehoog.
Weldra kwam vanuit de stad een reddingsoperatie op gang, waarbij alle beschikbare schepen, en zelfs bakkerstroggen en brouwkuipen werden ingezet. In allerlei burgerhuizen ving men slachtoffers op, tot in het Academiegebouw aan toe stond er gered vee.
Juist doordat de vloed zo onverwacht opkwam in de nacht, overrompelde hij veel mensen. De schattingen van het aantal doden lopen enigszins uiteen, maar minimaal 2091 mensen vonden de dood in het koude water. Vooral Hunsingo werd zwaar getroffen. En dan met name Uithuizermeeden (208 doden), Leens (182), Pieterburen (172), Eenrum (126) en Hornhuizen (117). Bij de Maartensvloed van 1686 was Uithuizermeeden ook al de zwaarst getroffen plaats geweest. Het was een gevaarlijke plek om te wonen!

In aangrenzende gebieden, vooral langs de Duitse waddenkust, verdronken nog eens 10.000 mensen. Over het veelvoud aan verdronken dieren en weggespoelde huizen hebben we het dan nog niet eens gehad. En evenmin over de indirecte gevolgen. Want de opgelopen kou, de honger en de dorst en de verminderde weerstand moeten naderhand nog veel mensen het leven hebben gekost. Bovendien was de zomer van 1718 een hete, zodat de malariamug optimaal de kans kreeg zich te ontwikkelen in de brakke modderpoelen.
Waar je zou verwachten dat men na zo’n ramp de handen ineen zou slaan om de dijken zo snel mogelijk te herstellen, was dit in Groningerland niet het geval. Weldra kibbelden de heren van de Ommelanden en die van de Stad als vanouds, nu over de kosten van het dijkwerk. Veel ingezetenen uit het niet of minder sterk getroffen achterland weigerden bovendien om mee te werken. Ook vandalisme, sabotage en stakingen kwamen voor. In het Westerkwartier leidde het pressen van mankracht zelfs tot een regelrecht oproer bij Aduard, dat gewapenderhand moest worden neergeslagen. Veel van de overlevenden waren zelf nogal fatalistisch. Tegen zulke buitengewone stormen viel in hun ogen weinig te doen. Als de dijken maar weer in hun oude staat werden hersteld, dan was het voldoende.
Toch had al in 1716 iemand gewaarschuwd dat de Groninger dijken in slechte staat verkeerden. Thomas von Seeratt, een voormalig kapitein van de West-Indische Compagnie, was in 1716 aangesteld tot commies-provinciaal, belast met het toezicht op provinciale gebouwen en waterwerken. In december van dat jaar werd hij naar een dijkoverstroming in Delfzijl gestuurd. Nadat hij de dijk had gerepareerd, bracht hij verslag uit aan de Gedeputeerde Staten. Daarin verklaarde hij dat alle Groninger dijken er slecht bij lagen en nodig verbreed moesten worden. Helaas werd zijn advies in de wind geslagen.
Na de Kerstvloed van 1717 kreeg Von Seeratt opdracht om profielen te maken voor de reparatie van de zwaarst beschadigde dijken. Dat hij uiteindelijk toch zijn zin wist door te drukken en dat de dijken verbreed werden, geldt als lichtpunt in vrijwel alle verhalen over de Kerstvloed en zijn nasleep. In 1721 benoemde het provinciebestuur hem tot rentmeester, een functie die anders vast niet voor hem weggelegd zou zijn. Toch mag het opmerkelijk heten dat er nooit een monument voor hem is opgericht. Zo ver strekte Groningens dankbaarheid nu ook weer niet.
Zie ook:
Maak geschiedenis: Kerstvloed 1717
Thomas van Seeratt, het verhaal