Op 1 juli 1863 werd in Suriname de slavernij afgeschaft. De voormalige eigenaren ontvingen van de Nederlandse staat een financiële compensatie voor elke vrijgemaakte slaaf. Bij recent onderzoek naar de eigenaren van vrijgelaten slaven bleken ook enkele tientallen Groningers een ‘schadevergoeding’ te hebben ontvangen.[1] Een groot aantal van hen was passief betrokken, bijvoorbeeld doordat zij aandelen hadden geërfd. Er waren echter ook enkele Groningers die actief waren betrokken bij het beheer van een plantage. Student geschiedenis aan de RUG Tristan Lemstra beschrijft aan de hand van twee voorbeelden hoe deze Groningse betrokkenheid bij slavernij zich in de 19e eeuw kon uiten.
Henriette Engelina Feith
Een eerste naam die nadrukkelijk in het onderzoek naar voren komt is die van Henriette Engelina Feith (1777-1851), dochter van de beroemde dichter Rhijnvis Feith.[2] Zij bezat niet alleen een erfdeel in plantage ’t IJland, maar was ook actief betrokken als mede-eigenaar in koffieplantage Mon Bijou en suikerplantage Roosenburg. Dit laatste had zij te danken aan haar huwelijk met de hooggeplaatste legerofficier Onno Zwier van Sandick (1759-1822)[3], wiens familie de plantages al sinds 1720 in beheer had. Het echtpaar Van Sandick woonde tussen 1819 en 1822 met hun negen kinderen aan de Vismarkt in Groningen. Zoon Onno Zwier van Sandick jr. bleef daarna in Groningen om er te studeren, terwijl dochter Ockje van Sandick door haar huwelijk met Samuel Wolther Trip ook in Groningen gevestigd bleef.
Toen Henriette Feith in 1799 door haar huwelijk betrokken raakte bij het beheer van genoemde plantages, waren deze inmiddels minder lucratief dan zij in de beginjaren geweest waren. De oorzaak lag in het absenteïsme van de eigenaren op hun plantages. De Van Sandicks legden het dagelijks beheer van de plantages in handen van administrateurs, terwijl zijzelf vanaf 1750 in de Republiek resideerden om vanaf een afstand de lange termijn ontwikkeling te verzorgen. Ook Feith en haar erfgenamen gingen mee in wat in de 18e en 19e eeuw steeds vaker de tendens werd onder plantage-eigenaren. Zij zouden nooit één voet op Surinaamse bodem zetten. Een negatief gevolg van dit absenteïsme was dat eigenaren in Nederland vaak onvoldoende op de hoogte waren van de dagelijkse gang van zaken om de juiste zakelijke beslissingen te kunnen nemen. In het memorie van successie van de in 1822 overleden Onno Zwier van Sandick wordt dan ook verwezen naar het bezit van enkele verlaten en dus waardeloze plantages in Suriname.[4]
Feith en haar man erkenden de reële gevaren die de oplopende schulden van hun overzeese bezittingen met zich meebrachten. Bij een familieraad in 1829 steunde Henriette Feith het voorstel van Onno Zwier jr. om de schulden te saneren bij het handelshuis ‘Bienfait en zoon’ uit Amsterdam. De slaven van een derde plantage, Nieuw Va Comme Je Te Pousse, zouden worden ondergebracht op plantages Roosenburg en Mon Bijou zodat dezen ‘tot briljanten staten gebragt kunnen worden’[5].
Al snel bleek dat ook dit de neergang niet kon doorbreken, sterker nog: dit nieuwe project bracht alleen maar meer schulden met zich mee, waarop firma Bienfait en zoon tot ongenoegen van de familie het dagelijkse beheer van de plantages overnam. Bij de afschaffing van slavernij in 1863 hadden de Van Sandicks op papier recht op 50.700 gulden (voor een slavenmacht van 170 man), maar door hun grote schuld bij de Amsterdamse firma ging het geld rechtstreeks naar Bienfait en zoon.
Berend Trip
Het eerder beschreven absenteïsme van eigenaren in Groningen was voor zover bekend in bijna alle situaties van actieve betrokkenheid het geval. Toch resulteerde dit niet altijd in een even groot fiasco als bij de Van Sandicks. Dat blijkt bijvoorbeeld bij het beheer van de suikerplantage Rac à Rac, die grotendeels in handen was van de Groningse families Van de Lande, Trip en Paehlig. Het betrof een voor Surinaamse begrippen kleine plantage van circa 550 hectare. Deze relatieve kleinschaligheid zou een mogelijke oorzaak kunnen zijn van het feit dat ondanks het absenteïsme van eigenaren (het dagelijks bestuur was ook hier aan administrateurs toevertrouwd) deze plantage naar alle waarschijnlijkheid nooit in de schulden is geraakt.[6]
Het register dat Berend Trip heeft nagelaten met stukken over de plantage tussen 1785 en 1863 toont in elk geval aan dat de families het beheer van de plantage niet volledig negeerden. Er werd vooral tussen 1830 en 1863 binnen de familie actief over de plantage gecorrespondeerd.[7]
Omdat de plantage qua oppervlakte vergeleken met nabijgelegen plantages redelijk klein was en er in 1862 ook nog eens een groot deel van de tot slaaf gemaakten was weggelopen, was de compensatie voor het verlies van tot slaaf gemaakten relatief laag (10.800 gulden voor 36 slaven).[8] De compensatie, die omgerekend naar huidige koopkracht in totaal meer dan honderdduizend euro bedroeg[9], werd graag door de Groningse families in ontvangst genomen. Het werd door een groot deel van de erfgenamen gebruikt om schulden in Groningen af te wenden en werd niet geherinvesteerd in de Surinaamse economie zoals de bedoeling van de Nederlandse overheid was geweest.
De Groningse betrokkenheid bij Surinaamse plantages beperkte zich in de meeste gevallen tot passief aandeelhouderschap. Actieve betrokkenheid kenmerkte zich in het algemeen door het vanaf een afstand besturen van een of meerdere plantages, waarbij het dagelijks bestuur uit handen werd gegeven aan administrateurs in Suriname. In hoeverre dit zakelijk een succes was verschilde per geval.
Zie ook
- Op zoek naar sporen van het slavernijverleden in stad en provincie Groningen
- Groningse familie Feith had belang in de slavernij
- Marten Douwes Teenstra en zijn strijd tegen de slavernij
- De borg Nienoord en het slavernijverleden van Groningen
Bronnen
- Dit recente onderzoek is gedaan in het kader van het (inter)nationale project MappingSlavery. Op mappingslavery.nl ziet u hoe de sporen van het Nederlandse slavernijverleden toegankelijk worden gemaakt voor een breed publiek
- H.O. Feith, Geslachtslijst van de familie Feith. Groningen, 1881. Rhijnvis Feith, Genealogie van de familie Feith: Voortzetting der aantekeningen van Mr. H.O. Feith No. 150, Archivaris te Groningen. ’s-Gravenhage, 1924
- J.C. van Sandick, Het geslacht Van Sandick. Eindhoven: Van Sandick Stichting, 1960
- Successierechten van het kantoor te Groningen, 1818 - 1927: Memorie van successie Onno Zwier van Sandick 3-05-1822, Groninger Archieven (1890-17) Zie www.allegroningers.nl
- Gert Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou: Twee Surinaamse plantages, 1720-1870. (Dordrecht: Foris Publications, 1989), 328
- Naar alle waarschijnlijkheid, omdat er in geen bron over plantage Rac à Rac wordt gerept over schulden, wat in dit geval veelzeggend lijkt. Bij plantages die wel in de schulden zaten, komt dat normaal gesproken ook in de bronnen naar voren
- Familie Trip (1), 1552 – 1883: Register van stukken betreffende de plantage Rac a Rac in Suriname d.a. 1785 en 1830 - 1863, Groninger Archieven (587-62)
- Work in progress Okke ten Hove: Het Nederlands notariaat en de afschaffing van de slavernij in Suriname (werktitel)
- Waarde van de gulden / euro, http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php, geraadpleegd op 29-07-2015