De Beeldenstorm en wat eraan vooraf ging
Voor het Maak Geschiedenis project Vertaalslag rond Heiligerlee gaan we teksten uit de periode 1566-1568 transcriberen (oud schrift omzetten naar getypte letters). In eerste instantie betreft het brieven aan Johan van Ewsum uit 1568. Wie was deze adressant en in welke historische context kunnen we zijn correspondentie plaatsen?
Van Ewsum - een invloedrijke familie
Johan van Ewsum was een telg uit een prominent Ommelander hoofdelingengeslacht dat rond 1500 borgen bij Middelstum (Ewsum) en Roden (Mensinge) bezat, en dat bovendien beschikte over ruim 2200 hectare land, naast allerlei bestuurlijke rechten. Tussen het Reitdiep en het Damsterdiep waren er weinig jurisdicties, waar niet door henzelf of uit hun naam recht werd gesproken.
In 1524 stichtten Johans ouders Nienoord, na de aankoop van allerlei venen in de omgeving. Ze verhuisden ook hierheen vanaf Middelstum, waar ze bezittingen bleven houden. In 1531 verkregen de Van Ewsums het erfelijk grietmanschap van Vredewold en werden hier zo nog invloedrijker dan ze in Hunsingo al waren. Voortdurend bleven ze in het Westerkwartier grond en rechten aankopen, zij het veelal met geleend geld. In hun uiteindelijk praktisch aaneengesloten gebied regelden ze zelf de turfgraverij, waarbij ze honderden arbeiders aan het werk hadden, die ze ook onderdak en winkelwaren verschaften.
Zoon Johan en zijn gezin vestigden zich in 1536 vanuit Nienoord op Mensinge in Roden. Hier verwierf Johan onder meer een tichelwerk, de Weehorst, het Noorderhout, het Bunnerveen, de dorpsmolen, een valkerij en het visrecht op ’t Leekstermeer, en toonde zo eenzelfde expansiedrift en ondernemingslust als zijn ouders in Vredewold. In 1555 werd hij tot ridder geslagen door de nieuwe koning Philips II, maar hij wilde ook heer van Mensinge worden met het erfelijke recht op rechtspraak in Roden, Norg en Roderworde en dat ging niet door. Rond 1560 trad hij wel op als woordvoerder van de Ommelanden, en informeel stond hij ver boven andere Ommelander jonkers. Tegelijkertijd voerde hij een zeer grote staat – zo werden er in de herfst van 1566 maar liefst 13 koeien en 27 varkens voor de eigen huishouding geslacht. Bovendien was hij verwikkeld in tal van processen die kapitalen verslonden, zodat zijn kredietwaardigheid wel eens in twijfel kon worden getrokken.
In 1556 verdeelden Johan en zijn jongere broers Christoffel en Wigbold de ouderlijke nalatenschap. Christoffel kreeg toen de venen van west-Vredewold en landgoed De Linde, terwijl Johan en Wigbold samen Nienoord en de venen van oostelijk Vredewold en Haule erfden. Hier investeerden ze flink in de waterstaat (diepen, bruggen, sluizen). Toen Johan zijn aandeel in 1565 aan Wigbold overdeed, zaten beide broers tot hun oren in de schulden. Johan kneep zelfs pachters af en betaalde leveranciers niet, hetgeen uiteraard ten koste ging van zijn reputatie.
Religieuze spanningen
Intussen begon het te gisten op godsdienstig gebied. Al decennialang heerste in Stad en Lande een vrij open, ondogmatisch, pluriform en vreedzaam katholicisme, dat gemakkelijk protestantse elementen in zich opnam en wars was van kettervervolging. Vanuit Emden kwam er veel reformatorische lectuur op de Groninger markt, die zelfs door priesters op kansels werd besproken. Vooral bij de geletterde bovenlaag sloeg zulk gedachtegoed aan, wat onder meer blijkt uit de afname van het aantal vrome schenkingen, bedevaarten en intredingen in kloosters. Toch hielden toonaangevende families voor het uiterlijke liever vast aan de katholieke kerk. Zo vervingen de Van Ewsums in 1530 een van ketterij beschuldigde kapelaan in Middelstum door een onverdachte katholiek, terwijl Johan van Ewsum in 1532 als student in Leuven zeer geïnteresseerd bleek in controversiële religieuze opvattingen.
Dat het ging gisten, lag niet aan de slechte conjunctuur, want medio zestiende eeuw beleefden Stad en Ommeland door de bank genomen een langdurige bloeiperiode. Wel lag het aan een toenemende religieuze en politieke polarisatie waarbij de uiteinden van het meningenspectrum steeds sterker werden, terwijl de middengroep steeds zwakker werd.
Aan de ene kant kwamen rond 1560 de ideeën van radicalere reformatoren als Zwingli, Bullinger en Calvijn in zwang. Uit hoofde van het tweede gebod keerden zij zich, anders dan Luther en Melanchton voor hen, tegen de heiligenbeelden in de kerken. De aanbidding hiervan was in hun ogen afgoderij, een ontaarding van het ware geloof. De wettige eigenaren van kerken, dus vaak collatoren of lagere overheden, moesten de beelden verwijderen. Daarin bestond geen middenweg: ook een half leeggeruimde kerk kon niet door de beugel.
Aan de andere kant zetten Philips II en zijn landvoogdes in Brussel steeds sterker in op herstel van de aloude katholieke kerk door middel van inquisitie, boekencensuur enzovoorts. Weliswaar had zij vooralsnog weinig macht in het marginale gewest Stad en Lande, dat bij zijn opname in het Habsburgse rijk (1536) ook de eigen privileges had mogen behouden, maar het streven van de koning en zijn aanhang zette de zaak wel steeds meer op scherp. In elk geval mengde politieke onenigheid, bijvoorbeeld die tussen de Stad en de Ommelanden, zich met religieuze tweedracht. Waar de regionale heren weigerden om de draconische ketterplakkaten uit te voeren, dreigde de centrale overheid met afschaffing van hun autonomie.
Beeldenstorm
Een en ander culmineerde in september 1566, toen de Beeldenstorm vanaf Vlaanderen via Holland ons gewest bereikte. Deze begon hier in het stadsgebied te Helpman met hagepreken – godsdienstoefeningen in de open lucht – welke duizenden bezoekers zouden trekken. Vervolgens werd het stadsbestuur gevraagd om een kerk voor dit publiek. Na veel vijven en zessen stelde dat de Broerkerk ter beschikking, die eerst door de stadsbouwmeester, diens knechten en protestanten werd ontdaan van beelden.
Ook in zo’n 20 van de ruim 130 Ommelander kerspelen vond een beeldenstorm plaats. Zoniet in Middelstum, waar Johan van Ewsum als hoofdcollator uit voorzorg zijn boeren optrommelde om beelden, boeken en kerksieraden weg te bergen. Maar wel in Nuis, waar Johans broer Christoffel de heiligenbeelden liet breken. Daarmee stond deze op een lijn met de jonkers Ripperda, Van Starkenborgh en Rengers die vooral in de streek tussen Bedum, Stedum, Oosternieland en Woltersum de vernielingen van kerkinterieurs organiseerden.
De Beeldenstorm was hier dus absoluut geen spontane volksbeweging, zoals sommige auteurs nog menen. In de Ommelanden werd hij doelbewust op touw gezet door een minderheid van de aristocratie, die zich verdedigde met een beroep op haar collatierechten, hoewel er ook kerken waren aangepakt waarvoor zo’n recht niet gold. In de stad prevaleerden de protestantse sentimenten bij de rijke en ontwikkelde bovenlaag van de burgerij, maar juist niet bij de ambachtslieden en hun gilden. Ook hier vormden de protestanten een kleine, elitaire minderheid.
De landvoogdes in Brussel en haar stadhouder in het Noorden, Arenberg, hieven hun vuisten aanvankelijk in onmacht. Van hun dreigbrieven trokken de bestuurders van Stad en Lande zich weinig aan, met een verwijzing naar hun privileges en autonomie. Pas toen Arenberg in februari 1567 militair ingreep in Friesland, kwam de reactie op gang. In maart werden de gestormde kerken voor zover mogelijk weer hersteld in hun oude staat en medio april kwam er een verbod op preken in de open lucht. Begin juni viel het doek definitief, met de komst in de Stad van 1200 soldaten onder leiding van Arenberg, die ze vooral liet inkwartieren bij protestanten. Dat Alva in augustus met zijn elitetroepen in Brussel arriveerde, alle privileges opzijschoof, en een buitengewone rechtbank instelde – de Raad van Beroerten of Bloedraad – deed er niet eens zoveel meer toe. De repressie was hier al begonnen, honderden mensen vluchtten naar Oost-Friesland, en het regende verbanningen van kerkschenders en confiscaties van hun bezit. En dit alles zonder een spoor van verzet.
Zelfs Christoffel van Ewsum zette de huik naar de wind. Vlak voor zijn vlucht beloofde hij Arenberg het herstel van de katholieke eredienst in west-Vredewold. Zijn grote broer Johan trok zich steeds meer terug uit het openbare leven. Hij benoemde een rechtzinnige katholiek als pastoor van Vries, woonde een mis bij in Middelstum, ontwierp een ietwat dubbelzinnige verklaring van trouw aan de katholieke kerk, maar overwoog ook een verhuizing naar Osnabrück, die echter niet doorging uit angst voor verlies van clementie.
Lees verder... II - De Slag bij Heiligerlee en wat erna kwam