Medemers beklagen zich op 29 mei 1568 over plunderingen in hun dorp. Volg de vertaalslag van Heiligerlee.
Archiefmedewerkers Thijs Boekema en Rixt Zuidema deden een bijzondere vondst: een brief die een beeld geeft over de onrust in het gebied, de perceptie van de inwoners en de impact van de rondtrekkende troepen op het dorp Meeden (ten westen van Heiligerlee) in de nasleep van de slag.
In deze brief, gericht aan het Stadsbestuur van Groningen, ontkennen de de inwoners van Meeden de beschuldiging dat zij de Spaanse troepen na de slag zouden hebben lastig gevallen. Zij stellen juist dat zij leden onder plunderingen van de troepen van Van Nassau. Zelfs een dorpsgenoot zou zijn ‘doet geslaegen’!
ende als wij verleden sondach in erffaringe quemen dat sije
wederom van den Dam [Appingedam] quemen trecken, ende sijck nae de Meden geven,
hebben wij sije als vianden vermoedet, ende nijet dorven wachten
sunder hebben ons hen int veen gegeven, ende sijnnen van sie verboedet
om bij onse gueder ende huisen tkoemen, alwaer koemende hebben wij
voer oeghen moeten an sijen, dat sije vijantlycker wijse mit sijck
naemen uut onse karspel van allen huisluiden alle etelwaer, linwerck
tijnwerck, potten ketelen, bedden ende kussen ende wat sije nijet hebben koenen
draeghen hebben sije van onser huisluiden peerden en wagen mede genoe-
men, den huisluiden gedwungen, oer sulx nae to voeren, welcker wagens alnoch
bij haer verholden worden, hebben oeck remmo eppens doet geslaegen ende
allent soe schoen mede genoemen, dat nemant in onse kaspel soe voel
Volg de Slag rondom Heiligerlee