Nieuw in de collectie
Zoals ieder jaar wordt ook in 2021 een groot aantal archiefstukken openbaar. Gewoonlijk lichten we dan één burgerlijke standsakte van een bekende Groninger uit. Dit keer viel de keus op Sientje van Houten die op 26 november 1970 te Groningen overleed.
Sientje van Houten is bijna 95 jaar geworden en, zoals dat heet, toch nog vrij onverwacht overleden. Bij haar begrafenis op de Zuiderbegraafplaats, begin december 1970, bewezen zo’n veertig mensen haar de laatste eer. In zijn afscheidswoord noemde huisvriend Gerrit Overdiep haar “begaafd” en voorzien van “een opmerkelijke wilskracht”. Eerder al, had schrijver Johan van der Woude zich in het Nieuwsblad ontroerd betoond. Hij noemde Sientje een “felle ziel”, “nooit moe om te vechten voor de roem of waardering van haar geniale broer Gerrit”. Dat deze Gerrit in zijn jeugd slecht behandeld was door haar oom en tante, het bekende kunstenaarsechtpaar Mesdag-van Houten in Den Haag, had Sientje tot haar levenseinde toe dwarsgezeten. Daarvoor had ze wraak gezworen. Gerrits werk moest en zou in een museum komen, dat liefst geheel aan hem was gewijd.
Houtzaagmolen
Sientje van Houten, dus vooral niet te verwarren met haar gelijknamige tante, was de langstlevende van de zes broers en zussen Van Houten. Allemaal groeiden ze op in het huis aan het Damsterdiep, dat hun grootvader bij zijn houtzaagmolen had neergezet. Het staat er nu nog steeds: schuin tegenover de Zaagmuldersweg en naast het Balkgat, straatnamen die bij voortduring aangeven welke stempel de vanouds doopsgezinde familie Van Houten op deze omgeving drukte. Was grootvader al houtkoopman van de derde generatie, ook Sientjes vader zat in de houthandel. Bovendien was hij politiek actief, als lid van de Groninger gemeenteraad en de Provinciale Staten. Zijn broer was Samuel van Houten, het linksliberale Tweede Kamerlid dat bekend is van zijn ‘Kinderwetje’ tegen overmatige kinderarbeid. Toen vader Van Houten in 1883 overleed, trad oom Sam aan als voogd over Sientje en haar oudere, maar eveneens nog minderjarige broers en zussen.
Van de zoons drukten Derk en Jan hun vaders voetsporen in de houthandel. Samuel werd huisarts in de stad. Gerrit (1866) was van jongs af aan tekenaar en kunstschilder, geniaal maar gedoemd. Ook Sientjes oudere zus Alida (1868) zat in de kunst. Daartegen stak het profiel van Sientje (1876) nogal flets af. Hoewel ze vrij hoge cijfers haalde op de meisjes-HBS – gemiddeld een 8 – belandde ze op haar achttiende als boekhouder op het administratiekantoor van het familiebedrijf, werk dat ze tot de opheffing ervan in 1940 bleef doen.
Levenslang kwaad bloed
Sientje zou in de schaduw blijven, tot al haar broers en haar zuster overleden waren. Van belang is intussen, hoe haar moeder Alida ten Bruggen-Kate opkwam voor de belangen van haar kunstzinnige broer Gerrit. Hij barstte weliswaar van het talent, maar was ook zeer gevoelig voor kritiek. Toen tante Sientje Mesdag-Van Houten en haar man H.W. Mesdag, beiden invloedrijke schilders van de Haagse School, hun neef Gerrit van na-aperij beschuldigden, zette dat levenslang kwaad bloed. Nooit zouden moeder Van Houten en haar kinderen de belediging vergeven en uiteindelijk zou de jongste, Sientje, haar levenswerk vinden in het uitwissen ervan.
De jonge Gerrit was voornamelijk autodidact, want kunstopleidingen hield hij nooit lang vol. Zeker had hij talent, en anders dan in het westen, vond dat in Groningen ook erkenning. Zo exposeerde hij meermalen in Pictura, met gunstige kritieken tot gevolg. Zelfs Jozef Israels bleek enthousiast. Maar het “wonderkind” verkocht niets en diens carrière leek uit te draaien op een total loss.
Al op zijn zestiende was Gerrit zeer eenzelvig, weinig spraakzaam, vaak bedrukt en geneigd naar depressie. Op zijn twintigste belandde hij voor het eerst in een inrichting voor “zenuwzieken”. Daar openbaarde zich het paranoïde waandenkbeeld dat hij de Prins van Oranje was en men hem wilde vermoorden. Aanvankelijk ging het op en neer met Gerrit, tot zijn droevige toestand definitief bleek. In 1892 werd hij opgenomen in het krankzinnigengesticht Santpoort, om er nooit meer weg te gaan. Hij was er een dociele, maar futloze patiënt, nog wel trots op zijn werk aan de muur, maar na 1900 nooit meer iets nieuws producerend.
Een soort van Assepoester
In totaal zijn er van Gerrit bijna duizend tekeningen en aquarellen bekend, naast 85 schilderijen. Voor het overgrote deel bleven die in familiebezit. Elf jaar na zijn dood (1934) richtten al zijn broers en zusters hiervoor de Gerrit van Houten Stichting op, die ook nu nog zijn oeuvre beheert. Opmerkelijk is dat Sientje hierin aanvankelijk bitter weinig te vertellen had. In het bestuur hadden de ouderen het voor het zeggen en zij mocht bij vergaderingen alleen maar de thee inschenken. Uit het verhaal krijg je de indruk, dat ze haar als een sloofje, als een soort van Assepoester behandelden. En dat terwijl zij als enige van het stel door Gerrit geportretteerd was.
Na de dood in 1940 van oudste broer Derk, de laatste houtzaagmulder Van Houten, hadden diens vier resterende jongere broers en zussen zich uit de houthandel teruggetrokken. Allemaal waren ze ongetrouwd gebleven en gezamenlijk woonden ze in het familiehuis aan de zuidoostzijde van het Damsterdiep, verzorgd door een bijwonende huisbewaarder en diens vrouw. Binnenshuis was er sinds de dood van hun ouders nauwelijks iets veranderd. Al hun huisraad stond nog op zijn plek en de geur in huis leek wel een eeuw oud. In de tuinkamer stonden Gerrits ingelijste werken rijen dik tegen de muren, met zwarte lappen afgedekt. Als iemand iets ervan wilde zien, werd het als een kleinood uitgepakt en getoond.
Alleenheerseres
Sam overleed in 1955 en Jan in 1956. De nog volledig intacte bedrijfsboekhouding van de houtzagerij ging naar het gemeentearchief. Een jaar later was er in vier zalen van het Groninger Museum een overzichtsexpositie van Gerrits werk. Bij de opening zaten Alida en Sientje als koninginnen op de eerste rij en hielden er audiëntie. Eind 1960 kwam ook Alida uit de tijd. Net als haar broers vermaakte ook zij haar bezittingen aan de Gerrit van Houten Stichting. En hoewel het stichtingsbestuur van buiten de familie was aangevuld, vond Sientje bestuursvergaderingen niet meer zo nodig. Ze achtte zich als enige resterende verwant bevoegd om de stichting te besturen. De Assepoester was nu alleenheerseres geworden.
In 1965 kwam er nogmaals een tentoonstelling van Gerrits werk. Nu in het Singer Museum te Laren. Sientje was helemaal onder de indruk van de directeur daar en vond dat al het werk van Gerrit naar Singer moest. Nu diende er wel een bestuursvergadering te komen van de stichting, maar bestuurslid mevrouw Clevering stak een stokje voor de verhuizing van Gerrits werk. Voor zo’n verhuizing was namelijk een unaniem besluit nodig en Clevering weigerde de overdrachtsakte te tekenen. Zij vond het Groninger Museum een passender bestemming en betrok museumbestuurslid Gerrit Overdiep bij de zaak. Hij regelde zelfs dat zijn museum een nieuwe zaal voor Gerrits werk zou krijgen, een uitbreiding waarvoor de Groninger gemeenteraad twee ton uittrok. Sientje, die hiertegen was, richtte daarom een eigen naar haar genoemde stichting op, die ze bij testament als bestemming aanwees voor haar eigen deel van Gerrits werk.
Weliswaar sloten beide stichtingsbesturen in 1966 het compromis dat de helft van het werk naar het Groninger Museum zou gaan en de andere helft naar het Singer Museum, waarbij de musea van elkaars collectie konden blijven profiteren. Maar toen in 1968 de nieuwe zaal van het Groninger Museum gereedkwam, wilde museumdirecteur Bram Westers daar niet langer het werk van Gerrit van Houten exposeren. Een deel kon elders in het museum terecht. Dit deel bleek naderhand neer te komen op hooguit een dozijn aquarellen. Sientje was vrij vermogend. In 1949, voor alle erfenissen aan, bezat ze al 125.000 gulden. Als tegenzet betaalde ze de uitbreiding van het Singer Museum met een Van Houtenkabinet. Singer weigerde echter het werk van haar zuster Alida te exposeren en daardoor bekoelde haar enthousiasme nogal. Acht maanden voor haar dood wijzigde ze opnieuw haar testament: de Gerrit van Houten Stichting kreeg alsnog al het werk van Gerrit, de Sientje van Houten Stichting alleen het vruchtgebruik van een deel voor dertig jaar, dat voorlopig in Laren werd getoond.
Waardering geluwd
Na de dood van Sientje in 1970 erfde de Gerrit van Houten Stichting het hele familiekapitaal en kocht daarvan de Fraeylemaborg in Slochteren als nieuw onderkomen voor Gerrits werk (1971). In de jaren 1972-1974 vond een restauratie van de borg plaats. In 1991 bracht de borg een grote overzichtsexpositie van Gerrit van Houtens oeuvre, begeleid met een catalogus en biografie. Sindsdien is er niet meer zo’n tentoonstelling geweest. Hoewel Gerrits werk vaak de hemel in werd geprezen en men hem gewoonlijk vergeleek met Van Gogh, lijkt de hoge waardering inmiddels geluwd. En hoewel Gerrit Overdiep bij Sientjes begrafenis nog de hoop uitsprak “dat de jongere generatie het werk van Gerrit van Houten zou blijven bewonderen”, wat dan natuurlijk vooral te danken zou zijn aan Sientje, lijkt die hoop niet bewaarheid en Gerrits van Houtens werk een prooi voor de vergetelheid. Na een halve eeuw is de invloed van zijn zuster Sientje dan eindelijk uitgewerkt.
Bronnen
- I.G.R. Koops-Stange (red.), Gerrit van Houten 1866-1934 (Groningen 1991)
- Johan D. [van der Woude], ‘In memoriam Sientje van Houten’, Nieuwsblad van het Noorden, 20 november 1970, pagina 6