Een goede buur is beter dan een verre vriend. Dit spreekwoord is erg actueel, maar was in het Groningen van de achttiende eeuw net zo toepasselijk. Van verzoeken tot reparaties van lantaarnpalen of putten, tot klachten over gedumpte rommel en groepen buren komen vaak voor in de rekestenboeken van het Groninger stadsbestuur. In deze verzoeken aan het stadsbestuur duikt regelmatig het woord ‘nabuirschap’ op, vergelijkbaar met de Groningse term ‘noaberschap’.
Soms werd het nabuurschap in de stad op de proef gesteld door asociaal gedrag. Op 2 december 1722 (blz 180-181) verzochten de buren van Nije Stadt (Nieuwstad) om de verwarde buurman Hindrik Pieters Muijs naar het Oosterpoorten Gasthuis (Sint Anthonygasthuis) te mogen brengen. De man was “voor eenige tijdt in de hersenen (…) gekrenckt” waardoor “selfs sijn vrouw en andere hem bedreigende nae ’t leven is staande.” Hij kon gelukkig terecht in het Sint Anthonygasthuis.
Voor anderen waren de oplossingen minder behulpzaam. Op 23 oktober 1716 (blz 34) beschuldigde Anna Lisebeth van Vullen de huisvrouw van Eertwijn Jansen ervan dat ze niet alleen Anna, maar ook de hele Nabuirschap dagelijks kwam ‘molesteren’, oftewel lastigvallen. Het stadsbestuur beval Eertwijn Jansens vrouw zich rustig te houden “off dat door de Stadts Schulte op een bequame plaatse sal werden gebragt. Sullende haar desen werden geinsinueert.”
In Nieuwstad kwamen er ook klachten over Margreta en Tammelina Jans op 19 augustus 1717 (blz 248) die “een seer quaadtaardigh levent leiden soo dat niemand bij haar kan wonen.” Wat dit precies inhield wordt niet duidelijk, maar ze moesten van het stadsbestuur in ieder geval vertrekken.
Naast deze enigszins negatieve gevolgen van Nabuurschap in de achttiende eeuw, komt ook een sympathiekere invulling uit het Requestenboek naar voren, namelijk als het draait om het regelen van begrafenissen. In het verzoek van 21 januari 1718 (blz 344) van de bewoners van de Grote Markt tussen de Ebbinge en de Boteringestraat wordt het gebruikelijke protocol belicht:
Transcriptie van bovenstaande afbeelding:
[...] hoe dat, wanneer jemant
in haar Nabuirschap comt te sterven,
verplight zijn het doode lighaam ter be-
graffenisse te brengen, waar toe uit ijder
huisgesin een Mans persoon werdt vereijscht,
en in cas van absentie een schellingh an de
Nabuiren moet werden gegeven, soo wel van
de beneden als boven wooninge, [...]
De weduwe Staghouwers zou hier twee keer niet aan hebben voldaan en leek haar buren geld verschuldigd te zijn. In het verzoek van 28 februari 1718 (blz 381) kon echter worden aangetoond dat zij eenmaal “de oudste kneght van de paruickmaker” (pruikenmaker) had gestuurd en een andere maal een wat oudere man genaamd Andries Brughman. Hiermee was aan het “placcaat van den 18. Octobris 1703” voldaan, waarin deze regeling blijkbaar stond vastgelegd. Het zijn van een goede buur was dus zelfs officieel geregeld in achttiende-eeuws Groningen.
Het ABC van Open het Stadsbestuur
Met het Maak Geschiedenisproject Open het Stadsbestuur komen we regelmatig verrassende zaken tegen die eeuwenlang met ganzenveer en kroontjespen door het Groninger stadsbestuur aan het papier werden toevertrouwd. Met het ABC volgen we wekelijks een letter van het alfabet en verbinden daaraan een bekende of veelvoorkomende term uit het archief van het stadsbestuur van 1594 tot 1815. Lees mee met ons ABC.
Marijke van Diggelen