Tegenwoordig ben je op je achttiende meerderjarig. Als jongvolwassene mag je dan stemmen, zelf een rechtszaak aanspannen en zonder toestemming van je ouders een bedrijf beginnen. In het begin van de achttiende eeuw lag de meerderjarigheidsgrens een stuk hoger, namelijk op 25 jaar. Jongeren onder de 25 konden meerderjarigheid verkrijgen door te trouwen. Hiervoor hadden zij tot hun dertigste toestemming nodig van hun ouders of voogden. Een andere manier was het aanvragen van een meerderjarigheidsverklaring, een zogenaamde ‘venia ætatis’, bij het bestuur van de stad Groningen.
In de blog Verklaring van meerderjarigheid voor Doede wordt het verhaal van Doede Wiggers verteld, die in 1717 het stadsbestuur vroeg om een venia ætatis. Maar Doede was zeker niet de enige die graag ‘mondig’ verklaard wilde worden. In het Requestboek uit de periode 1714-1716, een boek met ingekomen verzoeken met daarbij de door Burgemeesters en Raad genomen besluiten, vinden we maar liefst 61 van deze verzoeken terug. Genoeg reden om deze rekesten eens nader te onderzoeken, want wie waren de aanvragers en waarom wilden zij meerderjarig verklaard worden?
Verklaring van volwassenheid
Een venia ætatis bevestigde dat je handelingsbekwaam was. Met zo’n verklaring werd je juridisch onafhankelijk en kon je bijvoorbeeld goederen uit nalatenschappen laten registreren en zelfstandig transacties aangaan. Jongeren konden met zo’n verklaring dus een huis of een stuk land kopen en ook weer verkopen. Een eigen bedrijf starten of het familiebedrijf overnemen van je ouders werd met een verklaring ook mogelijk. Ineens kon je als jongere dus van alles ondernemen!
Ook voor de ouders kon een venia ætatis voordelen hebben. Ouders van meerderjarig verklaarde jongeren waren immers niet langer aansprakelijk voor de acties van hun kinderen. Soms dienden dus juist de ouders het verzoek in bij het stadsbestuur, zoals Abraham Baxcamp op 19 april 1714 (blz 14):
Op de Requeste van Abraham
Baxcamp, teneinde sijn Dochter
Catharina Helena van Baxcamp
out 24. jaren venia ætatis moge werden
geaccordeert.
Meestal waren het toch de minderjarigen zelf die vroegen om een verklaring van meerderjarigheid. In het Requestboek uit de periode 1714-1716 lezen we 25 verzoeken van jongens en 36 van meisjes. De verzoeken vermelden bijna altijd de leeftijd van de aanvrager. Dit was van belang, omdat je minstens in je twintigste levensjaar moest zijn als jongen en in je achttiende als meisje om een meerderjarigheidsverklaring te kunnen krijgen. Heel precies werden leeftijden echter niet genoteerd. Regelmatig lezen we een aanduiding als ‘omtrent 21 jaar oud’. Het lijkt er ook op dat de leeftijd er niet veel toe deed, want in de meeste gevallen had een verzoek aan het stadsbestuur succes! In de periode 1714-1716 werden 59 van de 61 aanvragen vrijwel direct goedgekeurd door het stadsbestuur. Twee aanvragers moesten iets meer moeite doen om Burgemeesters en Raad te overtuigen dat zij volwassen genoeg waren…
Bescherming van minderjarigen
Hoewel de meeste verzoeken om een venia ætatis dus werden goedgekeurd, kregen jongeren niet zómaar een verklaring. Vaak liet het stadsbestuur zich informeren over een aanvrager, bijvoorbeeld bij de ouders of voogden van de jongere. In de besluiten van het stadsbestuur lezen we regelmatig dat Burgemeesters en Raad een rapport raadpleegden over de aanvrager, opgesteld door van een van de raadsheren. Uit zo’n rapport bleek of de aanvrager door zijn of haar ouders of voogden handelingsbekwaam werd geacht.
Vaak waren de aanvragers van een venia ætatis jongeren die een of beide ouders hadden verloren en een meerderjarigheidsverklaring nodig hadden om zelf zaken te kunnen regelen, zoals het overnemen van bezittingen van hun ouders. Dit betekende niet dat deze jongeren er alleen voor stonden. Als ouders van minderjarige kinderen waren overleden, wees de rechtbank een of meerdere voogden aan, die het minderjarige (‘onmondige’) kind moesten opvoeden en beschermen. De belangrijkste voogd, de voormond genoemd, kwam meestal uit de familie van de overledene.
Deze voogden zorgden ervoor dat het kind genoeg eten, kleding, bescherming en scholing kreeg en bovendien het erfdeel waar het recht op had. Vooral in situaties waarbij de langstlevende ouder hertrouwde was dat belangrijk. Het gevaar bestond dat de nieuwe partner het welzijn van het stiefkind verwaarloosde of dat de kinderen die voortkwamen uit de nieuwe verbintenis ervandoor gingen met het erfdeel waar de kinderen van de hertrouwde ouder recht op hadden. De voogden hadden dus een belangrijke taak en hielden hun pupillen over het algemeen goed in de gaten.
Geweigerd verzoek
In een enkel geval blijkt dat de voogden van een aanvrager niet op de hoogte waren van het verzoek om een venia ætatis. Albertien Abraham diende bijvoorbeeld een rekest in zonder dat haar voogden daar weet van hadden. Deze Albertien was geboren op 27 januari 1697 als dochter van Abraham Alberts Blok en Eefje Hendriks van Calcar. Eefje hertrouwde na het overlijden van Abraham op 10 september 1699 met Pieter Derks Medendorp. In 1706 overleed zij.
Toen Albertien net 18 was, vroeg zij op 4 maart 1715 (blz 239-240) bij het stadsbestuur om een meerderjarigheidsverklaring, zodat zij bezittingen op haar naam kon zetten “waar toe haar volgens desselfs verteickeninge haar bequaam oordeelt”. Haar verzoek werd meteen goedgekeurd, op voorwaarde dat afgevaardigden van het Nedergericht (de lagere rechtbank) en de weeskamer toezicht hielden, wat de gebruikelijke gang van zaken was bij weeskinderen. We lezen niets over haar voogden, tot een maand later, op 4 april 1715 (blz 265), blijkt dat zij bezwaar hadden:
Transcriptie van hierboven afgebeelde tekst:
Op de Requeste van Willem Hesselinck voormond
en Arent Peters Dijk Voogd over Albertien Abra-
hams, Wat voegen Remonstranten zijn gewaer
geworden, dat de pupille veniam ætatis heb-
bende bekomen, en bequaam soude zijn om haar
goederen selfs te administreren volgens attesta-
tie van de eene voogt, des pupils Stiefvader;
Versoekende Uwe Edele Mogende gelieven haar Heeren
Gecommitteerden toe te voegen, voor welke Remonstranten
(ten overstaan van de Weeskamer) mogen worden
verstaan en nader geexamineert, of de pupille
in staat is (zijnde geen 18 jaren angemerckt de tijt
des afkoops van de Vader-
lijcke goederen) om haar
goederen te konnen administreren en in-
middels de voorgaande apostille in surche-
ance gehouden.
Hieruit kunnen wij opmaken dat het stadsbestuur na het verzoek van Albertien nalatig is geweest. Albertiens stiefvader, waarschijnlijk de eerder genoemde Pieter Derks Medendorp, had het verzoek goedgekeurd, maar het stadsbestuur had de voogden helemaal niet geïnformeerd! Het stadsbestuur besloot vervolgens dat de raadsheren van het Nedergericht met Albertien, haar stiefvader en de voogden om tafel moesten om tot een definitief oordeel te komen. Hier lezen we vervolgens niets meer over, tot op 1 juli 1716 (blz 537-538) bleek dat Albertiens verzoek van 4 maart 1715 was geweigerd. Zij vroeg het stadsbestuur namelijk opnieuw om een verklaring en bovendien een toelichting op de eerdere weigering van haar verzoek. Het antwoord van Burgemeesters en Raad luidde:
Gehoordt het rapport van de Raadtsheer Sijsen
hebben de H. Heeren Borgemeesteren ende Raadt
de Remonstrant het versoghte veniam ætatis geac-
cordeerd, mits dat de overleveringe der goede-
ren geschiede ten overstaan van de Raadtsheer
Sijsen en een Gecommitteerde uijt de weescamer.
De verzochte meerderjarigheidsverklaring kreeg Albertien dus, meer dan een jaar na haar eerste verzoek. Of het stadsbestuur zijn eerdere antwoord had toegelicht aan Albertien blijft de vraag. Dat het stadsbestuur het verzoek eerder weigerde, zal in elk geval te maken hebben gehad met het bezwaar van de voogden. Een mogelijkheid is dat Albertien de verklaring onder druk van haar stiefvader had aangevraagd. Haar voogden waren daardoor wellicht bang dat haar stiefvader een deel van Albertiens erfenis had willen lospeuteren. Helaas zullen wij de werkelijke redenatie van Burgemeesters en Raad waarschijnlijk nooit kunnen achterhalen, aangezien het niet gebruikelijk was om een toelichting op het besluit in het rekestboek te vermelden.
Jonge ondernemer
Naast enkele verhalen over geweigerde verzoeken, kunnen we uit het rekestboek ook opmaken dat jongeren succes hadden na het verkrijgen van een venia ætatis. In boek 591 valt Jan Crans op, die rond zijn drieëntwintigste jaar, op 14 juni 1714 (blz 64), een meerderjarigheidsverklaring aanvroeg en ook ontving.
Een halfjaar daarna, op 14 januari 1715 (blz 204), vroeg Jan Crans toestemming “om sijn halve plaats tot Noordbroeck [Noordbroek] te vercoopen aen de Edele Erentfeste Heeren Borgemeesteren Wichers en Schaij in qualitate voor drie duijsent Carolus gulden.” Waarschijnlijk had hij deze ‘halve plaats’, het recht op de helft van een boerderij, geërfd van zijn ouders. In ieder geval ging het stadsbestuur akkoord met de deal, wat Jan een aardig bedrag opleverde. Dit bedrag kon hij goed gebruiken, want Jan ging verder met zaken doen! Twee maanden later, op 18 maart 1715 (blz 250), vroeg hij toestemming om toe te treden tot het brouwersgilde in de stad Groningen:
Op de verklaringe van Jurrjen Bisbinck en Meindert Meijer
dat de Remonstrant twee duisent Embder gulden begoedet is, hebben
de h. heeren Borgemeesteren ende Raadt de selve de brouwer gilde
onder voldoeninge der requisita geaccordeert.
Dat Jan niet slechts een blauwe maandag het brouwersberoep heeft uitgeoefend blijkt uit het feit dat hij op 20 februari 1716 (blz 451-452) met enkele andere brouwers een verzoek indiende bij het stadsbestuur:
Op de Requeste van Pieter Ploegh, Fre-
rick Mensens, Jannes Durville,
Jan Crans, Jan van Ringen
Jan werd dus al snel na het aanvragen van een venia ætatis een echte ondernemer en gebruikte zijn meerderjarigheidsverklaring voor heel wat meer zaken dan alleen het registreren van de erfenis van zijn ouders!
Het ABC van Open het Stadsbestuur
Met het Maak Geschiedenisproject Open het Stadsbestuur komen we regelmatig verrassende zaken tegen die eeuwenlang met ganzenveer en kroontjespen door het Groninger stadsbestuur aan het papier werden toevertrouwd. Met het ABC volgen we wekelijks een letter van het alfabet en verbinden daaraan een bekende of veelvoorkomende term uit het archief van het stadsbestuur van 1594 tot 1815. Lees mee met ons ABC.