Als je archiefonderzoek doet, vind je soms iets dat je eigenlijk helemaal niet zoekt, maar wel erg bijzonder is.
Dit had ik onlangs tijdens een onderzoek voor de Familiestichting Haselhoff. Ik onderzocht het levensverhaal van Albert Hazelhoff (1782-1849), in leven boekdrukker, -verkoper en schrijver met een winkel in de Nieuwe Ebbingestraat te Groningen. Zijn levenswerk is zonder meer de Provinciale Groninger Hazelhoff’s Almanak, die van 1816 tot en met 1942 jaarlijks verscheen.
Toen ik door de almanakken struinde, vond ik in ons depot een boekje met de titel Groningen Belegerd en Verlost, ‘ter vereerende nagedachtenis onzer voorouders, en ter navolging voor het tegenwoordige geslacht’, geschreven door diezelfde Albert Hazelhoff. De eerste druk is precies 200 jaar geleden verschenen, maar het exemplaar in de collectie van de Groninger Archieven is ‘op herhaald verzoek herdrukt’ in 1836. Volgens een artikel in de Groninger Courant van 18 augustus 1843 was de publicatie in dat jaar nog steeds verkrijgbaar, ‘voor den geringen prijs van 25 cts.’
Groningens Ontzet
Het lezen van de titel deed niet meteen een belletje bij me rinkelen. Toen ik verder las, werd me echter algauw meer duidelijk: de publicatie bevatte teksten die op 26 augustus 1821 waren voorgedragen tijdens ‘eener openlijke vergadering van het genootschap voor den zoogenaamden gemeenen man’: een redevoering in de Pelstergasthuiskerk ter herinnering aan het Groningens Ontzet!
De herdenking was toen extra bijzonder, want sinds 1795 was het ontzet niet meer gevierd ten gevolge van de Franse bezetting. Nederland behoorde tot 1806 bij de Bataafse Republiek. Daarna heette ons land het Koninkrijk Holland tot het in 1810 volledig door Frankrijk werd geannexeerd. In 1815 waren de Fransen dan echt verdreven, maar ook toen werd het ontzet nog enkele jaren niet gevierd. De Groningers waren na vijfentwintig jaar kortom wel toe aan een feestje.
Het toeval wil dat de viering ook dit jaar een extra feestelijk tintje heeft, want het ontzet is in 2022 precies 350 jaar geleden.
Veelgevraagd
Uit de inleidende tekst blijkt dat er veel vraag was naar de teksten. Ze waren niet geschreven met de intentie om ze uit te geven, schrijft Albert zelf:
De reden, waarom deze redevoering niet eerder in het licht verscheen, is, omdat ik zulks geheel niet voornemens was te doen; doch het menigvuldig aanzoek, na het uitspreken, van vele geachte leden des Genootschaps, en de wederom kortelings herhaalde aanzoeken van onderscheiden personen, op eene verpligtende wijze bij monde en geschrift gedaan, gaven mij geene vrijheid, dit verzoek langer te wederstaan.
Inhoud van het boekje
Tijdens de bijeenkomst werd er vooral verhaald over de gebeurtenissen in 1672. Albert schrijft eerst over de toedracht. Dat ‘de magtige Koningen van Frankrijk en Engeland, Lodewijk de XIV en Karel de II, te zamen hadden besloten, ons Vaderland te overvallen, te vermeesteren en onderling te verdeelen.’ Ze kregen hulp van de keurvorst van Keulen en de bisschop van Münster. De laatste heette Bernhard von Galen en wordt in Groningen nog altijd herinnerd als Bommen Berend.
Daarna zet hij uiteen dat ze langzaam het hele land veroverden, zelfs het ‘bijna onoverwinbare Koevorden!’ Na een poosje kwamen ze in Groningen aan en veroverden onder meer Winschoterzijl, het Huis te Wedde ‘en al wat daaromtrent lag.’
De stad Groningen verdedigde zich ondertussen door alle omringende landen onder water te zetten. De vijand kon eigenlijk alleen nog maar via de zuidelijke zijde de stad aanvallen. De stadsraad legde de burgers en zichzelf een eed op. In de kerken ‘zwoeren zij elkander ten uiterste toe getrouw te zullen blijven, tot bescherming van deze Stad, tegen alle hare vijanden.’
Albert vertelt vervolgens zeer gedetailleerd hoe het bombardement onder leiding van de bisschop van Münster op de stad verliep.
Het begon op 22 juli en hoewel er ‘eene hagelbui van bommen, kogels en granaten’ op de stad werd afgevuurd, ‘werd dit door de onzen met moed en beleid beantwoord.’ De huizen in het zuiden van de stad brandden grotendeels af, waardoor deze bewoners naar het noorden moesten verhuizen. Maar Groningen vocht terug, en ‘in ’t laatste van de maand Julij raakten de kwartieren van den vijand geheel overhoop.’ De bisschop had toen het voornemen om de stad op 25 augustus te bestormen, maar ‘op dien zelfden dag vuurden de onzen zoo geweldig van de wallen, dat des vijands grof geschut tegen den middag tot zwijgen gebragt werd, zoodat de moed een storm te wagen, hen in de schoenen gezonken was.’
Na een bloedig gevecht hield de tegenpartij het helemaal voor gezien. De Groningers vernielden daarna de vijandelijke batterijen en vulden de loopgraven en grachten. Op 27 augustus was Groningen geheel vrij! Daarna werden de troepen ook uit de rest van het noorden gehaald en met de overwinning van Michiel de Ruijter op de Franse en Engelse vloot was de oorlog voorbij. Toch werd pas in 1678 de vrede met Frankrijk helemaal hersteld.
Vervolgens stipt Albert wat bijzondere situaties aan, zoals die van de weduwe van ene Tonnis van Essen: ‘Aan het Boterdiep, met hare dochter te bed liggende, kwam een gloeijende kogel tusschen haar beiden doorvliegen, tot in het hoofdeinde van het bed; daar werd hij door den muur gestuit, vallende wederom tusschen beiden neder, verbrandende lakens, dekens en bed; - maar beide bleven onbeschadigd.’
Daarna volgt een paginalange lofzang op Rabenhaupt, de luitenant-generaal die Groningen zo dapper verdedigde tijdens het bombardement van Bommen Berend.
Na het beschrijven van twee gedenkpenningen en een scala aan liedteksten, die vermoedelijk gezongen zijn tijdens de herdenking, sluit Albert af met het noemen van twee aanmerkingen.
De eerste is ‘opwekking tot eendracht. Deze is voor ons allen van het grootste nut!’ Volgens Albert pronkten de wapens van onze voorouders altijd met de woorden ‘eendracht maakt macht.’ Hij vraagt zich hardop af: ‘Indien onze voorouders, toen deze stad belegerd was, niet naar deze spreuk gehandeld hadden, wat zoude er dan van hen geworden zijn?’
Daartegenover stelt hij momenten van ‘tweedracht’ die er ook zijn geweest en hij beschrijft hoe dat enkel zorgde voor ‘verwoesting.’ En dat terwijl ‘eendracht liefde en verdraagzaamheid baart.’
Zijn tweede aanmerking: ‘Met ware eendracht paarden onze voorouders tevens Godsdienstigheid. Zij vertrouwden op Hem, om de geregtigheid hunner zaak, omdat zij tegen hunne vijanden niets misdreven hadden.’
Hij ziet dat door de ‘naauwe verkeering met eene vreemde natie, sedert eenige jaren, bij vele inwoners van ons Vaderland een afkeer tegen den Godsdienst ontstaan is. Zijn de gevolgen, die deszelve voor bijzondere personen, voor de maatschappij en voor ons dierbaar Vaderland na zich slepen, niet allerrampzaligst?!’ De Franse bezetting had onze godsdienstbeleving klaarblijkelijk niet erg goed gedaan.
Albert roept daarom iedereen op om hier meer aandacht aan te schenken, omdat ‘Godsdienst de bron van tijdelijk en eeuwig geluk’ is.
Dan zien wij ’t Vaderland verschoonen;
Dan blijft ons de oude zegen bij;
Dan roemen, ja, dan juichen wij:
,,Der Vad’ren God blijft bij ons wonen.
Dan zien, dan leeren wij gewis,
Dat God een God van Neêrland is.’’
En daarmee wordt dit veertig pagina’s dikke boekje afgesloten. Het geeft een prachtig tijdsbeeld. Nederland voelde zich in de jaren 20 van de 19e eeuw na een lange oorlog weer vrij, de zelfverzekerdheid kwam terug. Eigenlijk net als in augustus 1672. Alberts boodschap heeft de tand des tijds ten dele doorstaan. Het godsdienststandpunt is wat achterhaald, maar eendracht is nog net zo belangrijk. Samen kunnen we alles aan. ‘Zoo laat het altijd een uwer eerste pligten zijn, de eendragt te beminnen.’
Daar sluit ik me graag bij aan.