Zo maar een verzoek uit…1717
Tijdens het transcriberen van stukken (oud handschrift omzetten naar getypte letters) in het Maak Geschiedenisproject Open het Stadsbestuur komen we van alles tegen. Voor ons lijken het in beginsel willekeurige vermeldingen. Maar ook achter zo’n gewone, alledaagse notitie gaat een verhaal schuil. Vandaag vertel ik het verhaal van Doede Wiggers en zijn meerderjarigheidsverklaring. Waarom diende hij dit verzoek in bij het Stadsbestuur van Groningen?

Lunæ den 22 Feb(rua)rij 1717.
Op de requeste van Doede Wiggers soon van Wigger postrider oudt in 't twintighste jaar ten einde hem veniam ætatis moge werden geaccordeert.
De H. Heeren Borgemeesteren ende Raadt accorderen den Remonstr(ant) veniam ætatis.’
Het Latijnse ‘venia aetatis’ waar Doede die maandag het stadsbestuur om vraagt, betreft kortgezegd een verklaring van meerderjarigheid. Burgemeesters en Raad gaan akkoord. Tot zover allemaal vrij duidelijk, maar … waar had hij zoiets voor nodig?
Achtergrondinformatie over de jongen vinden we op AlleGroningers.nl en ik ontdek dat hij op 20 februari 1698 in de A-kerk werd gedoopt als zoon van Wichger Grevinck en Grietje Wichers. Wanneer en waar hij in de Pelsterstraat is geboren, vertelt de registratie ons niet. De Burgerlijke Stand bestond namelijk nog niet en voor deze kerkelijke administratie was vanzelfsprekend vooral de doopdatum van belang. Enfin, waarschijnlijk was Doede een handvol dagen oud. Op de dag van het ‘request’ was hij net 19 jaar. De vermelding ‘in ’t twintighste jaar’ klopt dus. Daarmee is hij overigens nog jaren verwijderd van de dag waarop hij meerderjarig zal worden. Die grens lag destijds bij 25 jaar.
Met een ‘venia aetatis’-verklaring op zak kreeg je een aantal rechten. Als handelingsbekwaam of ‘mondig’ burger kon je zelfstandig transacties aangaan, zoals het (ver)kopen van land of een huis. Je werd juridische onafhankelijk, kreeg zeggenschap over goederen uit nalatenschappen en het recht om een bedrijf te voeren, bijvoorbeeld als opvolger in een familiezaak. Omdat de ouders niet langer aansprakelijk waren voor de verplichtingen die het kind aanging, werd zo’n verklaring ook wel een ‘emancipatie-akte uit den brode’ of ‘uitbroding’ genoemd. En als je nadenkt over alle praktische gevolgen van zo’n verklaring, snap je ook dat niet alleen kinderen, maar soms ook ouders of voogden er belang bij hadden zo’n verklaring voor hun pupillen aan te vragen.
Een minderjarige, dus jonger dan 25 jaar, kon de meerderjarigheid ook krijgen door te trouwen. Wel had je daar tot je dertigste de toestemming voor nodig van je ouders of, als die niet meer in leven waren, van voogden. Even speelt bij mij de gedachte dat Doede tegen de wil van zijn ouders wilde trouwen en via ’de meerderjarigheidsverklaring zich probeerde te onttrekken aan hun gezag. Maar in dat geval zou het stadsbestuur zeker niet hebben ingestemd met zijn verzoek. Enig vooronderzoek naar de persoon in kwestie was namelijk niet ongebruikelijk en het consulteren van de ouders of voogden hoorde daar ook bij.
Het idee dat zijn ouders niet meer in leven waren en Doede in verband daarmee misschien wel die verklaring nodig had, leidt mij opnieuw naar AlleGroningers.nl.
Over de ouders ontdek ik dat ze op 20 september 1693 trouwen in de A-Kerk. En via de naam van vader Wicher Grevinck (later ook: Greven) en van moeder Grietijn Doedens (eerder ook: Wichers, naar haar man) vind ik de dopen van nog 4 andere kinderen: Derk (1699), Mettjen (1700 en 1702) en Didericus (1704). Ook het tweede huwelijk van vader Wicher kom ik tegen, met Hester Adolfs op 19 mei 1707 in dezelfde kerk. Doede kreeg er een halfbroer Adolf (1709) en halfzus Aeltjen (1712) bij.

Op 22 januari 1726 hertrouwde Doedes stiefmoeder Hesther Adolphs, ‘wed. van Wicher Greevink’. De woonadressen waren steeds in hetzelfde stadsdeel: Pelsterstraat, Nieuwstad en Haddingestraat. Omdat echtscheidingen uitzonderlijk waren en vroegtijdig overlijden van partners met enige regelmaat gebeurde, concludeer ik voorzichtig dat moeder Grietijn (Grietje) zo tussen 1704 en 1707 overleden moet zijn en vader Wicher tussen 1712 en 1726.
Vondsten in het archief van de Weeskamer, een overheidscollege dat toezag op de belangen van minderjarige (half)wezen, bevestigen deze vermoedens van hun overlijden. Op 27 april 1707, dus vlak voor zijn tweede huwelijk leverde vader Wicher, ongetwijfeld in Raadt- en Wijnhuis op de Grote Markt en in het bijzijn van enkele familieleden van zijn overleden echtgenote, een opgave van hun gezamenlijk bezit af (tg. 1462, inv.nr. 43 – 1707/26). Op basis van zo’n boedelinventaris en de waarde die het vertegenwoordigde, kon het erfdeel van de overledene en dus het erfrechtelijk bezit van de kinderen worden bepaald. De taxatie van de huisraad en andere bezittingen bedroeg 570 gulden en 4 stuivers, waarvan moeders erfdeel dus de helft: 285 gulden en 2 stuivers. De langstlevende ouder, hier vader Wicher, was van rechtswege voogd over zijn kinderen. Hij was verplicht hen te voeden, kleden en te (laten) onderwijzen en hen bij meerderjarigheid, of eerder bij huwelijk, hun deel in deze nalatenschap uit te betalen. Trad hij zelf opnieuw in het huwelijk, dan moest er een toeziend voogd worden aangesteld die belast werd met het beheer van het vermogen van de betrokken minderjarigen. Zo kon het erfrechtmatig bezit niet via de nieuwe relatie verdwijnen. En inderdaad, op 30 april 1707 werd Roeleff Doedens (broer van moeder Grietje) door de rechtbank ingezworen als ‘Voormondt’ over de minderjarige kinderen van Wicher Grevinck en Grietjen Doedens (tg. 1534, inv.nr. 881).
In hetzelfde register duidt op 17 februari 1717 (een week voor Doedes ‘venia aetatis’!) de installatie van een tweede voogd over hun dan nog minderjarige kinderen op het overlijden van vader Wicher.
Verder speurend op AlleGroningers.nl naar Doedes ‘whereabouts’, ontdek ik zijn huwelijk met Wibbegjen Gerrijts. De registratie in het ondertrouwboek van Groningen, 1712-1719 luidt:
Doede Wichers ps. en Wibbegjen Gerrijts, beide van Groningen. Compareerende voor de Bruijd Hindrik Meulencamp als halfbroeder, verklarende dat des Bruijdts moeder consenteert in’t huwelijk.
Den 9. Novembris 1717. Gecop(uleert) d(oor) Ds. L. Bieruma. M(artini)K(erk)
Conform de regels had Wibbegjen, die nog geen 30 was – ze was op 17 mei 1691 in de Martinikerk gedoopt als dochter van Talleien Hendricks en Gerrit Arents - toestemming (consent) nodig van haar ouders. Via de bruids getuige, stiefbroer Hindrik, laat haar moeder weten dat het huwelijk haar zegen heeft. De ‘ps.’, Latijn voor ‘pro se’ (voor hem) achter Doedes naam geeft aan dat hij het besluit tot trouwen zelfstandig heeft genomen en daar geen ouderlijke zegen voor nodig had. Logisch ook, hij was immers een dik half jaar eerder door het stadsbestuur meerderjarig verklaard na zijn ‘request’ waar dit verhaal mee begon.
Ten slotte bleek in datzelfde verzoek de notitie ‘in ’t twintighste jaar’ uiteindelijk ook relevant. Jongens kwamen destijds pas vanaf 20 jaar en meisjes vanaf 18 jaar in aanmerking voor een meerderjarigheidsverklaring. De conclusie mag zijn dat meisjes zich ook toen al wat eerder volwassen gedroegen dan jongens!
Desondanks zal Doede een serieuze indruk hebben achtergelaten en zijn familie en voogden hun vertrouwen in hem hebben uitgesproken bij het stadsbestuur. De verklaring heeft hij waarschijnlijk nodig gehad om vrijelijk te kunnen beschikken over zijn erfdeel. Met een trouwerij op komst kon hij dat geld vast goed gebruiken.