De lidmatenlijsten zijn in de meeste kerspels (kerkgemeente) niet meer dan dat: lijsten. In sommige kerspels worden nieuwe lidmaten echter vastgelegd in de handelingen (notulen) van de kerkenraad. Ze zijn dan wat minder overzichtelijk gepresenteerd. Maar erg is dat niet, want het doornemen van die notulen is echt geen straf. Waar de lijsten nogal droog kunnen zijn, spat soms bij de kerkenraadshandelingen het leven soms van de bladzijden af. Zoals zo vaak het geval is met archiefbronnen lezen we meer over probleemgevallen dan over brave broeders. Deze verhalen zijn beschikbaar dankzij het Maak Geschiedenisproject Lidmaten gezocht.
In Nieuwe Pekela lijkt het eind achttiende eeuw vrij rustig te zijn, de notulen van de kerkenraad zijn vaak kort en bondig. Het zinnetje ‘Niemand hadde iets bijzonders voor te stellen’ komt regelmatig voor in Pekela. De belijdende leden worden telkens weer ‘onberispelijk bevonden’. Weinig werk voor de scriba (secretaris) zodoende. Dit was in de tijd van dominee Regnerus Tjaarda de Cock die in 1771 van Garrelsweer naar Nieuwe Pekela kwam. Echter, Regnerus’ kleinzoon Hendrik zou in 1834 een kerkscheuring veroorzaken en daarmee een hoop theologische reuring teweegbrengen.
Sommige pietluttigheden (in onze eenentwintigste eeuwse ogen tenminste) werden nauwkeurig vastgelegd. Zo meldt Hendrik Reinderts zich op 27 maart 1772 te laat ter kerkenraadsvergadering. Daar staat een breuk (boete) op van 3 stuivers. Sneu geld voor Hendrik, hij wil er gelijk vanaf zijn en betaalt ‘terstont’. Broeder Derk Hindrix was te laat bij de vorige vergadering en moet ook zijn beurs trekken. Veel indruk maken de boetes blijkbaar niet op de kerkelijke ambtsdragers.
Toch is er af en toe ook wat onmin onder de gemeenteleden. In 1771 bekent de man van Aaltje Obbes ‘al te hevig uitgevaren te wezen’ tegen zijn echtgenote. De zaak wordt al snel in der minne geschikt en het kerkelijk leven kabbelt weer rustig voort.
In het Appingedam van 1641 gaat het er stukken wilder aan toe. Er is ophef ontstaan over de niet bepaald onberispelijke levenswandel van schoolmeester Wilhelm Voss. Meester Voss is op zondag niet in de kerk te vinden, maar houdt zich bezig met ‘drunckenschap, speelen ende dobbelen’. Al die losbandigheid eist zijn tol, nog voor het einde van het jaar is Wilhelm dood.
Ook Wilhelms vrouw Greete schijnt regelmatig beneveld te zijn door inname van ‘brandewijnen ende andere gedrenckten’. Ze heeft daarbij ‘groote, onbetaemlijcke ende onverdraegelijcke scheltwoorden’ geuit richting een van de Damster burgemeesters. Greete maakte zich bovendien schuldig aan ‘labberien sonder einde’. Labberie betekent zoveel als kwaadsprekerij en kletspraat, dat zal wel door die brandewijn veroorzaakt zijn.
Ook in andere kerspels komen vaak onenigheden tussen lidmaten ter sprake. Soms is het zo opgelost, zoals in Nieuwe Pekela, maar andere zaken kunnen zich maandenlang voortslepen. Met al dat groot en klein leed vormen de kerkenraadshandelingen een prachtige bron voor genealogen en andere onderzoekers. Alweer een prima kandidaat voor een toekomstig Maak Geschiedenisproject!