Het archief van het Groninger stadsbestuur (1594-1815) herbergt ontelbare bijzondere documenten, waarvan een groot gedeelte nog niet ontdekt is. Onlangs hebben we een mooie vondst gedaan in dit archief: een brief en gedicht van de 17e-eeuwse dichteres Sibylle van Griethuysen (1621-1699), gericht aan de ‘heeren’ van het stadsbestuur.

Sibylle van Griethuysen, geboren in het Gelderse Buren, trouwde in 1638 met een Friese apotheker. Ze leerde Frans en Latijn en was vanaf haar vijfentwintigste actief als dichteres. In 1646 verscheen haar bundel Spreeckende Schildery, met daarin onder andere een satirisch gedicht over een vete tussen twee dominees uit Appingedam, waar Sibylle met haar echtgenoot was gaan wonen. Het gedicht zorgde voor een relletje. Een van de dominees had zich laten omkopen en hier kon de ander niet mee leven. Toen de kerkenraad de ruzie goed en wel gesust had, publiceerde Sibylle haar gedicht, in samenwerking met de kwade dominee. De omgekochte dominee kwam hier verkapt in voor, maar Damsters wisten natuurlijk waar ze over schreef. De kerkenraad besloot haar uit te sluiten van het Heilig Avondmaal totdat ze schuld zou bekennen, maar dit weigerde ze. Sibylle had duidelijk haar op de tanden.
De brief
Dat Sibylle assertief was, blijkt ook uit de brief die ze op 26 mei 1650 schreef aan het stadsbestuur van Groningen. Waarschijnlijk schreef ze de brief tijdens een reis van Amsterdam naar Groningen. Ze zat vermoedelijk op een schip, gezien ze in haar brief de Romeinse God van de golven, Neptunus, aanhaalt. In de brief probeert ze haar dichtkunsten onder de aandacht te brengen bij het stadsbestuur, als een stukje PR avant la lettre. Een unieke zelfpromotie, waarmee ze vraagt of het stadsbestuur iets ziet in het ‘in druck’ uitbrengen van haar gedichten. Ze draagt een geestelijke boodschap uit, want ze benadrukt voortdurend hoe gelovig en vroom ze is. In haar brief verwijst ze bijvoorbeeld naar Jehova, een andere benaming voor God. Ze schrijft dat het gedicht ‘in aller oprechticheijt en eenvoudicheijt door de hoogste verblijdinge uijt de pen [is] gevallen.’
Het gedicht

Bij de brief sloot Sibylle een gedicht van twee kantjes. Aangezien ze aan het stadsbestuur wilde laten zien wat ze in haar mars had, stuurde ze waarschijnlijk een van haar beste gedichten op waarin ze onder andere schrijft over haar woonplaats Appingedam.

Transcriptie van bovenstaande afbeelding:
Ick coom uijt Themis last ten hemel afgesonden,
Om vrolijck te verconden
Het langh gevonschte blij,
Dat Gronings scepter pronckt ops Damsters heerschappij.
Appingedam en de stad Groningen waren al vanaf de middeleeuwen aan elkaar gewaagd: Appingedam was namelijk de enige stad in de Ommelanden met stadsrechten. Daarom werd er, net als in Groningen, veel handelgedreven. Dit zorgde voor frustratie bij de inwoners van de stad Groningen, omdat zij eigenlijk een monopolie op de handel in het gebied wilden. Sibylle wil met deze alinea vermoedelijk de verbondenheid, maar ook de concurrentiestrijd tussen Groningen en Appingedam tonen. De God Themis die ze aanhaalt, was in de Griekse mythologie de personificatie van orde en recht.
Sibylles zelfpromotie wierp later vruchten af. Ze werd bekender en kwam in contact met collega-dichters zoals Joan Blasius en Constantijn Huygens. Hoewel ze tegenwoordig minder bekend is, blijkt uit haar contact met heren van dit kaliber dat ze in haar eigen tijd gerespecteerd en gewaardeerd werd. Niet veel vrouwen slaagden er 350 jaar geleden in om zo’n status te bereiken.
Met dank aan historicus Albert Hazelhoff