De weidsheid van het Groninger landschap moet in het oog springend zijn geweest voor de makers van de Andere Tijden-serie De aarde beeft. In deze serie over de gaswinning en de geschiedenis van Groningen komen veel vergezichten over weidse akkers en graanvelden voorbij. In de verte doemen boerderijen op met pronkgevels. Het zijn de boerderijen van de rijke herenboeren, die hier hun sporen in het landschap hebben nagelaten. Welke sporen lieten ze na in de archieven?
In de negentiende eeuw verwierven de graanboeren in het Oldambt extreme rijkdom. Deze klasse van welvarende boeren had geen rouwnagels of eelthanden. [1] Ze woonden niet in boerderijen, maar in paleizen. Men noemde ze ‘dikke boeren’. Zelf noemden ze zich liever herenboeren. Ze leverden geen productieve inbreng, maar keken toe hoe de landarbeiders het land bewerkten, de akkers ploegden en de oogst binnenhaalden. De arbeiders voor een schamel loon, de herenboer voor een grote winst. Over deze geschiedenis schreef Frank Westerman De graanrepubliek, een belangwekkend boek over de sociale tegenstellingen in Oost-Groningen. Volgens Westerman hadden de herenboeren soms wel veertig arbeiders in dienst, die ze weer ontsloegen als de oogsttijd over was. Nooit was het loon toereikend om de winter door te komen, en in januari en februari begonnen de 'smachtweken'. [2]
Op 1 februari 1909 riskeerde Jan B., 24 jaar, zes gulden boete of twaalf dagen gevangenisstraf toen hij een dood sparrenboompje op zijn kruiwagen laadde om mee te nemen naar zijn arbeiderswoning. Het boompje stond op het land van Richte Dallinga, herenboer te Bellingwolde.
Richte Dallinga (1826-1912) duikt op tussen jonkheer Gerard Alberda van Menkema en industrieel Jan Evert Scholten in de lijsten van hoogstaangeslagenen in de rijks directe belastingen. Samen met de lokale boeren behoorde hij tot de 180 rijkste bewoners van de provincie. Zij beschikten over voldoende geld, tijd en ontwikkeling om lid te worden van bijvoorbeeld het waterschapsbestuur of, in het geval van Dallinga, de Rederijkerskamer Kunstliefde en Vriendschap te Bellingwolde, waar hij de kunst in welsprekendheid en vrij bewegen op toneel oefende. [3]
Zoon Geert (1869-1954) was jarenlang lid van Provinciale Staten en bestuurslid van het waterschap Reiderland. Hij werd geboren op 29 oktober 1869 te Bellingwolde. In 1893 trouwde hij met Hillechien Busscher en nam de boerderij over van zijn vader.
In 1895, zoon Geert woont er dan twee jaar, wordt de boerderij verbouwd. [4] Mogelijk vond hij dat de boerderij niet moest onderdoen in luxe en aanzien voor de andere herenboerderijen aan de langgerekte Hoofdweg van Bellingwolde. In 1906 volgt een tweede verbouwing: de boerderij wordt met een verdieping uitgebreid. Niet alleen van buiten, maar ook van binnen, had architect J. Brill uit Winschoten een prachtig geornamenteerd gebouw ontworpen, schrijft de Winschoter Courant. Hoog in de gevel pronken twee beelden van Ceres, de Romeinse godin van de landbouw en het graan.
Al eerder had hovenier Jan Vroom sr. uit Glimmen opdracht gekregen een tuin te ontwerpen in Engelse landschapsstijl. [5] De gewone man noemde zoiets een slingertuin, naar het verloop van de paden. Hierin volgde Dallinga de trend die opgeld deed in kringen van herenboeren in Noordoost-Groningen. Van het ontwerp is een schets bewaard gebleven in de collectie van de firma De Punt in Glimmen. [6] Een kopie van de tekening is te vinden in de Verzameling boerenerven in Groningen, 1845-2009.
Kenmerkende elementen van dit type tuinaanleg zijn hoogteverschillen, ronde of ovale grasvelden met perken, boomgroepen en beplanting met bomen en struiken. Een kopie van een bestellijst voor de tuin van Dallinga, gedateerd 12 december 1893, geeft een indruk van de beplanting. Hierop staat een diversiteit aan gekweekte bomensoorten en sierheesters, van een zwarte beuk tot een olijfboompje. Verder een grootbladige linde, twee stuks Weigelia ‘Rosea’ en ook drie stuks Prunus ’Pisardii’ met dieprode bladeren. Deze zijn op de foto van het verbouwde voorhuis te zien: de drie boompjes met ronde bolling voor de witte gevel.
Na 27 jaar kreeg het leven van Dallinga een andere koers. Hij werd Stadjer. Hij ging in 1920 met zijn gezin wonen in een stadsvilla aan het Hereplein 8 in Groningen. In 1922 nam zijn oudere broer die houthandelaar was de boerderij (70.21.70 ha groot) over. [7] In 1957 verkocht hij de boerderij aan de familie Vermue-De Jonge. Hun dochter en schoonzoon Buijs-Vermue, hebben het tot op heden in eigendom. Van een rijke stand van herenboeren is nu geen sprake meer, maar als begrip leeft de herenboer voort. De boerderijen met pronkgevels herinneren aan zijn rijkdom en levensstijl en leveren nog steeds stof voor documentaireseries.
Bronnen
[1] Frank Westerman, De graanrepubliek (Amsterdam 2021), 17.
[2] Idem., 37.
[3] Bellingwolde vroeger en nu deel I. De geschiedenis tot het jaar 2000 / uitgegeven door de Landbouwvereniging Bellingwolde (Groningen 2000), 375.
[4] Bellingwolde vroeger en nu / uitgegeven door de Afdeling Bellingwolde van de Groninger Maatschappij van Landbouw ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan (1854-1979) (Groningen 1980), 120.
[5] Tineke Scholtens, Het boerenerf in Groningen, 1800-2000 (Assen 2005), 68.
[6] In de Collectie TUiN, deels toegankelijk via de Database TUiN, zijn alle bewaard gebleven ontwerpen van de tuinarchitectenfamilie Vroom ondergebracht bij Bibliotheek Wageningen UR.
[7] Bellingwolde vroeger en nu / uitgegeven door de Afdeling Bellingwolde van de Groninger Maatschappij van Landbouw ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan (1854-1979) (Groningen 1980), 121.