De bouwmeesters van de 18 burgergilden waren een klein rechtscollege van twee personen. De stad Groningen kende achttien gilden, aan het hoofd waarvan steeds een olderman en twee hovedingen of hovelingen stonden. De gilden kozen gezamenlijk twee bouwmeesters om hen te vertegenwoordigen in het stadsbestuur en recht te spreken in kwesties tussen gilden onderling of tussen leden van hetzelfde gilde. Beroep kon worden aangetekend bij burgemeesters en raad. In 1663 werden de bouwmeesters afgeschaft. (P. Brood. Het oude Groninger recht in hoofdlijnen. Groningen 1999)
De rechtspraak dezer twee ambtenaren bepaalde zich tot de beslissing in geschillen tusschen gilden onderling en tot de beslissing in hooger beroep in geschillen tusschen de leden van een zelfde gilde, waarin reeds door het bestuur van dat gilde was beslist. Van hunne vonnissen was hooger beroep op burgemeesteren en raad. De bouwmeesters der gilden en daarmede hun rechtspraak werden afgeschaft bij ordonnantie van burgemeesteren en raad van Groningen van 14 maart 1663. (J.A. Feith. Inventaris der rechterlijke archieven, berustende in het oud-archief in de provincie Groningen. Verslagen Rijks Oude Archieven 1892).
Zie ook toegangnummer 1325, stukken betreffende de gilden in de stad Groningen.