
De oudste vermelding van genoemde landerijen is gevonden in de “Rekeningen van de kloostergoederen” uit 1609 (Statenarchief inv. nr. 2310). Daarin lezen we dat Lippert Doeckens te Stitswerd gebruiker is van 100 jukken land, afkomstig van de Commanderij der Johanniter-orde te Warffum tegen betaling van een jaarlijkse huur van 90 caroli guldens.
Een lijst van de (beklemde) meiers, die op Derck Jacobs volgen tot 1959, kon opgemaakt worden aan de hand van het “Groot Staatsboek van alle deser provincielanden en vaste goederen” over de jaren 1632 – 1719 (Statenarchief inv. nr. 2658), het “Notitieboek van alle provincielanden …” over de jaren 1721 – 1734 (Statenarchief inv. nr. 3166), het “Tabellarisch overzicht van de betalingen der jaarlijkse huren der provincielanden” over de jaren 1748 – 1758 (Statenarchief inv. nr. 3169) en het onderhavige archief van de boerderij Athema over de jaren 1769 – 1960 (zie Bijlage I).
De jaarlijkse huren blijken gemiddeld niet aan grote fluctueringen onderhevig te zijn geweest. Tussen 1681 en 1773 is er echter een inzinking met dieptepunten in de jaren 1691 – 1698 en 1716 – 1719. De Sint Maartensvloed van 1686, die voornamelijk Hunsingo en Fivelingo overspoelde, en de veepest in 1715 en volgende jaren, gevolgd door de Kerstvloed van 1717 en een nieuw hoogtepunt in de runderpest van 1744 – 1749 zijn ongetwijfeld van invloed daarop geweest.
In 1773 worden nieuwe beklemmingscondities aangegaan, waarbij we als bijzonderheid zien dat aan de van 193 tot 200 caroli guldens verhoogde vaste huursom in natura wordt toegevoegd “een kinnigien beste rode boter, in de maand september jaarlijks te maken en te leveren”. Deze toevoeging is van kracht gebleven tot de hernieuwing van de beklemcondidies van 1874 (inv. nr. 6 jo 13). Uit de akte van verkoop van de boerderij in 1844 (inv. nr. 6) blijkt tevens dat de vaste huursom op midwinter (25 december) moest worden meegebracht.
Het overzicht van de verkopingen van het beklemde land en van de boerderij met beklemming van het land in Bijlage IV geeft anderzijds een duidelijk verschil aan tussen de waarde van beide categorieën en anderzijds een stijging van de prijzen. De verkoopprijzen van de eerste categorie liepen van 1769 tot 1960 slechts flauw op van 5.550 caroli guldens, via 7.166 caroli guldens in 1788, 10.000 guldens in 1882, tot 19.725 gulden in 1960. Die van de boerderij met de beklemming van de landerijen echter van 1800 tot 1928 van 6.526 gulden tot 102.500 gulden.
Het archief, bestaande uit 5 charters, 17 stukken en 1 deeltje, is in 1974 door ir. H.E. de Muinck Keizer overhandigd aan de Rijksarchivaris in Groningen ter bewaring in het Rijksarchief aldaar en geboekt als aanwinst nr. 30/1974.