Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
Cornelis Pieter Bruijn werd op 17 mei 1883 te Wormerveer geboren als eerste van de tien kinderen van een kruidenier, die later een fietsenwinkel opende. Deze was niet erg zakelijk ingesteld, maar had grote belangstelling voor literatuur en toneel. Cor bleek een begaafde leerling te zijn en mocht naar de normaalschool. Vervolgens studeerde hij op de bekende rijkskweekschool te Haarlem en in 1903 behaalde hij zijn diploma als onderwijzer. In deze jaren had hij kennis gemaakt met de opkomst van een aantal idealistische bewegingen, zoals de ANGOB van professor van Rees en de RLB. In 1903 volgde Cor een aanvullende gymnastiekopleiding en ontmoette in zijn nieuwe kosthuis zijn aanstaande vrouw Maartje de Vries, een begaafd meisje van nog geen 15 jaar en afkomstig uit een gezin dat grote bewondering had voor de denkbeelden van dominee F. Domela Nieuwenhuis. Ze was zeer muzikaal en speelde prachtig viool. Jaren van afwisselende posten als tijdelijk onderwijzer volgden, eerst in Wormerveer en vervolgens in Haarlem, Opperdoes en uiteindelijk Sloten, waar hij een vaste aanstelling verwierf. Het beviel hem daar niet goed en toen twee vrienden hem voorstelden naar Blaricum te vertrekken om daar een vrij kunstenaarsleven te gaan leiden, stemde hij in en nam ontslag. Een van hen was Jan Terwey, die bevriend was geraakt met de dochter van Van Rees en overtuigd christendienstweigeraar was en daarvoor zelfs in de gevangenis belandde. Levenslang zou hij met Cor bevriend blijven.
De vrienden gingen samenwonen in huize "Vox Humanitairs", waar zij op een dag in 1905 bezoek kregen van de familie Ligthart. Ongetwijfeld heeft Ligthart Van Rees nog eens extra op de idealistische Cor Bruijn gewezen, te meer daar het bestuur een opvolger voor Marie Calisch zocht. Aanvankelijk wilde Cor zou zich als schrijver manifesteren en een andere lotgenoot zou er voor zorgen inkomsten als tekenaar te verwerven. Maanden van ontbering volgden. Men besloot uiteindelijk de "commune" op te heffen en ieder zijn eigen weg te gaan. Cor Bruijn raakte in gesprek met Van Rees die hem een baan aanbood, mits hij zijn hoofdakte zou halen. Op 1 september. 1906 maakte hij zijn entree als hoofd van de Humanitaire school. Zijn titel kreeg hij uit tactische overwegingen, volgens de filosofie bleef hij "primus inter pares". Als de school zou blijven groeien, kwam de rijkssubsidie in het verschiet, met alle stringente bepalingen van dien. In afwachting van de toekenning van de rijkssubsidie voor een hoofdensalariëring van f 800,- op jaarbasis die in de gemeenschappelijke pot gedaan zou worden, kreeg Cor vrije kost- en inwoning, zoals voor zijn vrouwelijke collega's ook gold. Vanzelfsprekend mocht Cor's nachts niet net als de onderwijzeressen in de school overnachten, maar kreeg een onderkomen in de studiehut van de professor op het terrein van diens nieuwe huis te Blaricum. In september 1907 trouwden Cor en Maartje, ze gingen wonen in een van de huisjes die in de volksmond " de vogelenkooitjes" werden genoemd. Maartje had inmiddels haar vioolstudie aan de Amsterdamse muziekschool van het echtpaar Sluys afgemaakt en met goed gevolg examen gedaan in Den Haag bij de Nederlandsche Vereeniging ter Bevordering van Toonkunst, zodat ze muzieklessen aan de school kon verzorgen.
Cor had een tuinbouwcursus en een cursus "slójd" (handvaardigheid) achter de rug. De verdere ontwikkeling van de school kreeg nu de volle aandacht. Het leerlingenaantal groeide in 1910 tot 64. Samen met twee vroegere medeleerlingen van de Haarlemkweekschool, Johan Toot en Dirk alder, wisten Cor en twee onderwijzeressen de school te laten bloeien. Per klas mochten niet meer dan 12 kinderen les krijgen, anders zou de individuele aandacht gevaar lopen. De bekostiging was gebaseerd op veel grotere klassen. De consequentie was natuurlijk dat de rijkssubsidie, toen die eindelijk loskwam, bij lange na niet voldoende was voor een behoorlijke salariëring en huisvesting. Dit deed een groot beroep op het idealisme van de leraren, maar ook op de bereidheid van ouders en andere geïnteresseerden om ruim in de beurs te tasten. Veel materiaal werd zelf gemaakt. Een opvoering van "Sneeuwwitje ", in de bewerking van Cor Bruijn, vergde niet alleen het vervaardigen van de kostuums en de decors, maar ook het veranderen van het sprookje in een humanitair toneelstuk. Gruwelijke gebeurtenissen zoals moord en doodslag werden omgezet in humanitaire daden. De boze stiefmoeder liet zich bekeren en het prinsesje zelf werd niet wakker gekust door een lieve prins, maar door haar bloedeigen broertje. Ondanks deze aantasting van de oertekst werd "Sneeuwwitje" tot in de jaren dertig graag op diverse scholen en verenigingen gespeeld.
Heel bijzonder was een schoolreisje dat Cor in 1908 organiseerde met zijn hoogste klas (8 kinderen) naar Sneek. De hele tocht moest lopend en per stoomtram, rijtuig en boot worden afgelegd en geslapen werd er bij familie en vrienden in Wormerveer, Nieuwe Niedorp en Sneek. De ervaringen werden door de kinderen in werkstukken vastgelegd. Ook Bruijn schreef zelf een uitgebreid verhaal De voetreis naar Sneek, dat hij graag zou willen uitgeven. Ondanks de positieve reacties bleek er geen uitgever voor te vinden, maar de kinderboekenschrijver was geboren. (Een kopie is o.m. aanwezig in het archief van het Letterkundig Museum te den Haag)
Helaas echter werd het chronisch geldgebrek enkele leraren te veel. In 1913 nam Daalder ontslag en vertrok naar Indië. Het is niet te verwonderen dat zelfs Cor Bruijn, zijn vrouw en hun vier dochtertjes de school, gelukkig in goede harmonie, in 1916 verlieten. Hij was benoemd als hoofd van de Hilversumse Schoolvereniging. Omstreeks 1920 brachten Bruijn en van Rees een bezoek aan de Hamburgse Gemeinschaftsschule, "Die Lichtwarkschule" van Peter Petersen, waar ze tot de overtuiging kwamen dat dezelfde denkbeelden al in 1910 in de "Hum" gerealiseerd waren. Een en ander leidde tot een persoonlijke kennismaking en Petersen logeerde bij de Bruijns in 1927, toen hij de kerstlezing verzorgde voor de Bond van Neutraal Bijzondere Scholen. Bruijn bezocht Petersen in Jena (waar deze als hoogleraar pedagogiek aangesteld was), en zou zijn verdere leven met deze grote onderwijsvernieuwer in contact blijven. In de jaren `50 zocht mevr. S. Freudenthal-Lutter contact met Cor Bruijn, over wiens werk ze vernomen had naar aanleiding van een congressistenlijst van een conferentie te Locarno. Ze richtte de Jenaplanstichting op nadat ze kennis had gemaakt met de weduwe van Petersen. Als eerste publiceerde zij een gedegen studie over de Humanitaire School en over Cor Bruijns bete`' kenis ter ere van diens 801 verjaardag zie: Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs, mei 1963. Het is vrijwel ondenkbaar dat de jenaplanscholen in Nederland ooit van de grond waren gekomen zonder de pioniersarbeid van Cor Bruijn.
Hij zou naam maken als schrijver van kinderboeken, zoals de Keteltje-serie, als hoofdredacteur van het Boek voor de Jeugd en als auteur van de vermaarde roman Sil de Strandjutter, waarin de schrijver tal van zijn ervaringen en pedagogische opvattingen vastlegde.
Onder leiding van Albert Elbrink bleef de Humanitaire school groeien Enkele jaren na het overlijden van Professor van Rees in 1928 werd de school in 1931 omgezet in de Larense Montessorischool, die nog altijd op dezelfde plek gevestigd is. De ideeën van Van Rees en Cor Bruijn zijn echter verder ontwikkeld door vele onderwijsvernieuwers in Nederland zoals Jan Ligthart en mevrouw S. Freudenthal-Lutter.