Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
Men leefde naar het humanitaire idee: het "grote zedelijke beginsel van liefde voor en eenheid van al het levende". De school was er niet alleen voor de training van de vermogens, maar trad ook als opvoeder op. Zelfwerkzaamheid, door de Zweedse Ellen Key in haar De eeuw van het kind (1903) ook benadrukt, kwam centraal te staan. In een `Manifest' zette Marie Calisch de uitgangspunten van het ' onderwijsprogramma uiteen. Er zouden minder uren besteed worden aan hersenarbeid ten gunste van handenarbeid, sport en spel. Vanzelfsprekend stond het humanitaire idee centraal. Dit betekende concreet dat behalve de wettelijk verplichte vakken er van af de vierde klas Frans, Duits en Engels gegeven werd volgens de directe methode en dat muziek, tekenen en gezondheidsleer een vaste plaats op de lesrooster kregen. Zelfwerkzaamheid werd bevorderd en wandelingen in de vrije natuur vormden aanleiding tot verwerking in klei, tekening of opstel. De lokalen waren fris en schoon, de kinderen studeerden aan tafeltjes en op de vensterban ken bloeiden en groeiden planten en bloemen. De muren waren versierd met zelf vervaardigde tekeningen en werkstukken. Men bracht in de hogere klassen bezoeken aan winkels en bedrijven om `het volle leven', zoals Ligthart dat noemde, aan den lijve te ervaren. De leerlingen kregen geen cijfers of punten, men keerde zich tegen het examenstelsel. De onderwijer(es) bleef gedurende de gehele kinderloopbaan bij zijn of haar klas.
Toen Bruijn in 1908 zijn hoogste klas afleverde aan bedrijfsleven of vervolgonderwijs, begon hij de volgende cursus met de eerste groep. Zijn onderwijsdenkbeelden stelde hij te boek in Het spel der kinderen dat in 1910 te Amsterdam bij de geheelonthoudersvereniging `Voorwaarts' verscheen.
Er werd een Commissie van Advies gevormd, waarvan o.a. Jan Ligthart lid was. Hij was de man, die Cor Bruijn naar `De Hum' zou brengen. Ligthart, Bruijn en Dirk Daalder (die later ook aan de humanitaire school verbonden was en hoofdredacteur zou worden van het bekende tijdschrift Het Kind) kenden elkaar van de Haarlemse kweekschool. Zij hadden daar de invloed ondergaan van de directeur P.H. van der Ley.
De als éénmansschool begonnen onderneming groeide hard en het was al spoedig nodig het klasje te splitsen. Voor de nieuw ontworpen Frobelafdeling werd Mina Telders aangesteld en als tekenleraar kwam de Blaricumse architect Theo Rueter het groepje versterken. De ouders die voor de school kozen kwamen uit allerlei inkomensklassen; schoolgeld werd immers "proportioneel" geheven, naar draagkracht dus. Dat betekende tot maximaal f 50,- per kind voor de Fróbelgroep en f 100,- voor de lagere schoolafdeling. Het sprak vanzelf dat geïnteresseerde gezinnen vooral affiniteit vertoonden met de als sociaal en kunstgevoelig beoordeelde uitgangspunten. De beoogde doelgroep van oorspronkelijke Gooise inwoners liet het afweten. Verdere inkomsten bestonden uit een schenking van f 3000,- door een onbekende dame en uit de gratis huisvesting in de villa van Van Rees. Deze verhuisde naar een andere woning toen er inmiddels 4 lokalen nodig waren. Het personeel ontving geen salaris, men vond zijn onderkomen in de villa, waardoor voedsel en huisvesting min of meer geregeld waren. Het bestuur onder voorzitterschap van Van Rees sprong bij als er te grote geldnood ontstond. De Staat financierde een school immers pas als er meer dan 72 leerlingen waren aangemeld.