85 Notarissen te Appingedam (standplaats 1), 1811 - 1935
Uitleg bij archieftoegang
Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
85
Notarissen te Appingedam (standplaats 1), 1811 - 1935
De rechterlijke organisatie en de rechterlijke indeling van de provincie Groningen, vanaf 1810
ead-typering:
bioghist
laatste wijziging 10-01-2020
In 1810 werd het Nederlandse grondgebied verenigd met het Franse rijk. Bij de keizerlijke decreten van 26 april, 14 en 15 mei 1810 waren daartoe de volgende departementen in het zuiden gevormd (deze gebieden waren afgestaan bij tractaat van 16 maart 1810):
Monden aan de Rijn en Monden aan de Schelde. Het arrondissement Breda bleef echter behoren tot het departement van de twee Nethen.
Bij Keizerlijk Decreet van 9 juli 1810 werd het overige gebied van het Koninkrijk Holland eveneens bij het Franse keizerrijk gevoegd. Naar aanleiding hiervan werd bij Keizerlijk Decreet van 13 september 1810 het Nederlandse grondgebied ingaande 1 januari 1811 verdeeld in negen departementen; 7 nieuwe Hollandse en twee zuidelijke departementen (les Bouches de l'Exuat, les Bouches du Rhin).
Op de 18 van de wijnmaand (oktober) 1810 werd het keizerlijke decreet uitgevaardigd, houdende een algemeen reglement ter organisatie van de zeven departementen van Holland ingaande 1 januari 1811. De twee zuidelijke departementen kwamen hierin niet ter sprake. Bij dit decreet werden de volgende departementen definitief gevormd: 1. Monden van de Maas (les Bouches de la Meuse) 2. Monden van de IJssel (les Bouches de l'Issel) 3. Wester-Eems (l'Ems Occidental) 4. Ooster-Eems (l'Ems Oriental) 5. Friesland (la Frise) 6. Opper-IJssel (l'Issel Supérieur) 7. Zuiderzee (le Zuyderzée)
Aldus werd met ingang van 1 januari 1811 het departement Groningen opgeheven, dat in 1801 was ingesteld. Dit departement omvatte het grondgebied van het oude gewest Groningen, alsmede sinds februari 1808 het Reiderland. Bij de wet van 30 januari 1808 was het departement in het koninkrijk Holland, waarbij het Reiderland bij het departement Groningen was gevoegd. Het nieuwe departement van de Wester-Eems omvatte nu, behalve Groningen en Reiderland, ook Drenthe.
Blijkens de vijfde titel van het genoemde decreet van 18 oktober 1810 werd het departement van de Wester-Eems, met een prefect aan het hoofd, verdeeld in vier administratieve arrondissementen (ter vervanging van de oude kwartieren), ieder met een sous-prefect aan het hoofd: Groningen met 5 kantons Appingedam met 4 kantons Winschoten met 5 kantons Assen met 4 kantons
De omschrijving van de kantons, alsmede de verdeling daarvan in mairies zou later geregeld worden door de Gouverneur-generaal. Bij decreet van 26 december 1810 behoorde tot dit departement ook nog per 15 februari 1811 het arrondissement Neuhausen, dat een gebied zou omvatten tussen de Vecht en de Eems.
De zesde titel van het decreet van 18 oktober 1810 betrof de organisatie van de rechterlijke macht. Hieromtrent werd bepaald dat met ingang van de eerste van de louwmaand (januari) 1811 alle tot dat moment bestaand rechterlijke autoriteiten werden gesupprimeerd.
Hiervoor in de plaats zal er een Keizerlijk Hof (cour impériale) in Den Haag worden gevestigd, voorts zullen rechtbank ter eerste instantie (tribinaux de premier instance) in elk arrondissement van onder-prefekture werkzaam zijn, alsmede vredegerechten (jûges de paix), rechtbanken van politie (tribunaux de police) en rechtbanken voor koophandel (tribunaux de commmerce).
Daar het Nederlandse grondgebied nu tot het Franse rijk was gaan behoren, waren in dit gebied nu ook Franse wetten van kracht geworden. Zo kwam de gehele rechterlijke organisatie tot stand volgens het Keizerlijke Decreet van 6 juli 1810 en de Code Criminal van de 20ste van de grasmaand (april)1810. Ook andere wetten, zoals b.v. de notariswetten waren van kracht geworden.
Bij Keizerlijk Decreet van de 25ste van de slachtmaand (november) 1810 werd nog bepaald dat de nieuwe wetboeken en rechterlijke instanties pas in werking zouden treden bij de installatie van de keizerlijke gerechtshoven. Aldus werden in de Hollandse gebieden de oude rechtsinstellingen op 1 maart 1811, toen het keizerlijke Hof in Den Haag werd geïnstalleerd, vervangen door de nieuwe rechtbanken en -hoven. Op die datum kwamen in de departementen ook de hoven van Assisen in functie. In feite waren dit tijdelijke delegaties van de keizerlijke hoven, die voor de behandeling van zaken in de hoofdplaats van elk departement per kwartaal bijeenkwamen. Voor iedere zitting werden ze opnieuw samengesteld uit leden van het Cour impériale en rechters van de Tribunaux de premier instance. Bij arrêté van de prins-gouverneur-generaal in Holland van 27 december 1810 was de voorlopige indeling van het departement van de Wester-Eems in arrondissementen en kantons vastgesteld, naar welke indeling op 28 februari en 1 maart 1811 de vredegerechten in dit departement werden geïnstalleerd. Zie hiervoor de inventaris van de archieven der Gewestelijk Besturen in de provincie Groningen, 1798-1814, inv.nr. 1264 en de inventaris van de rechtbank van 1e aanleg in Winschoten, inv.nr. 1 (ingekomen stukken 1881), waarbij de kantons werden omschreven door dorpen (communes).
Nadat per 1 augustus 1811 ook de voorlopige indeling in mairies was geregeld, kwam er, ingaande 1 januari 1812, bij het Keizerlijke Decreet van 21 october 1811, een definitieve indeling, welke de vaststelling van de arrondissementen, kantons en gemeenten in de Hollandse departementen inhield (zie inventaris van de archieven der vredegerechten van 1811-1838, inv.nr. 152). Dit decreet betekende behalve een uitbreiding van het aantal gemeenten enkele wijzigingen voor het arrondissement Winschoten.
Voor de rechterlijke organisatie van het arrondissement Neuhausen was een decreet op 10 februari 1811 uitgevaardigd. Bij senatus-consulte van 27 april 1811 en de keizerlijke decreten van 28 april en 29 mei 1811 werd het arrondissement Neuhausen per 1 juli 1811 gevoegd bij het toen ingestelde departement van de Lippe.
In de loop van 1812-1813 veranderde de algehele internationale politieke situatie van het Franse keizerrijk sterk. Begin november 1813 bereiken de kozakken de gebieden van Groningen, Drenthe en Oost- Friesland. Op 8 november 1813 trekken ze Aurich binnen. Op 11 november 1813 verlaten de Franse functionarissen de stad Emden en op 13 november trekken de kozakken de stad binnen. Op 14 november 1813 verlaten de personen van het Franse gezag, de prefect van het departement van de Wester-Eems en de Franse divisie-generaal de stad Groningen. Op 15 november komen de kozakken in de stad Groningen. Op 17 november 1813 wordt Oost-Friesland door de troepen van de koning van Pruisen weer in bezit genomen. De 2 fortressen Delfzijl en Coevorden worden belegerd, doch pas op 18 mei 1814 zal het Franse garnizoen aldaar zich overgeven, en wordt de stad verenigd met het koninkrijk. Op 13 november 1813 wordt Delfzijl belegerd, doch pas op 23 mei 1814 geeft het Franse garnizoen de stad over. Delfzijl was hiermee de laatste plaats in het koninkrijk die ontdaan werd van de Franse heerschappij. Eén dag later werd deze stad bij officiële declamatie verenigd met het koninkrijk.
In december 1813 begon Willem I als souverein vorst met de opbouw van het koninkrijk der Nederlanden. Bij besluit van de Souvereinen Vorst van 1 december 1813 (Stbl. nr. 3) bleven de oude rechterlijke colleges en de indeling voorlopig gehandhaafd. Wel werd hierbij de naam van Keizerlijk Gerechtshof in Den Haag veranderd in Hoog Gerechtshof der Vereenigde Nederlanden. Dit besluit werd nog gevolgd door het Souverein Besluit van 11 december 1813 (Stbl. nr. 10) met betrekking tot de Lijfstraffelijke Rechts-oefening.
Ook de administratieve indeling (zoals het departement van de Wester-Eems met de arrondissementen en kantons) bleef voorlopig gehandhaafd. Pas na de afkondiging van de nieuwe grondwet te Amsterdam op 30 maart 1814 (de dag waarop Parijs capituleert) kon worden overgegaan tot nieuwe administratieve regelingen en bestuursvormen, alsmede de benoeming van nieuwe functionarissen. Ten gevolge hiervan worden de commissarissen-generaal van het departement van de Wester-Eems op 28 april 1814 ontslagen en aanvaardt Van Imhoff op die dag zijn functie als gouverneur van de provincie Groningen. Hiermee werd officieel het departement van de Wester-Eems opgeheven. In de praktijk behoorde het Reiderland hier al niet meer toe; het Drentse gebied werd nu een zelfstandige provincie. De twee kantons in Reiderland, Weener en Jemgum, waren onttrokken aan het arrondissement Winschoten. In de praktijk was dit eind november 1813 al gebeurd. Daarvan getuigt een brief in het archief van de rechtbank van eerste aanleg Winschoten (inv.nr. 1) van 13 december 1813, waarin de vrederechter van het kanton Weener meedeelt dat zijn kanton nu valt onder het arrondissement Emden als deel der Pruisische Staat. De rechtbank van eerste instantie te Emden had de rechtbank van eerste aanleg te Winschoten in een brief, gedateerd 6 december 1813, ook reeds op gezag van de "Koninklijke Pruisische Landdirektie" meegedeeld dat de districten van Reiderland onder het ressort van de rechtbank van Emden waren gebracht. Een dispositie van de commissaris-generaal voor de Binnenlandse Zaken van 17 december 1813 bepaalde dat de kantons Weener en Jemgum niet meer als ressorterende onder de rechtbank in Winschoten beschouwd dienden te worden. Bij Koninklijk Besluit van 31 maart 1814 nr. 5 werd dit officieel van kracht, alsmede door de opheffing van het departement van de Wester-Eems op 28 april 1814.
Op het Wener Congres in 1815 werd bepaald dat de Zuidelijke Nederlanden tot het koninkrijk zouden gaan behoren; terwijl Oost-Friesland, waaronder het Reiderland, zou gaan behoren tot het nieuwe koninkrijk Hannover.
De arrondissementen werden met ingang van 1 maart 1815 als administratieve instellingen opgeheven; uitsluitend als juridische instellingen bleven ze daarna voortbestaan. De grondwet van 1814 eiste een nieuwe rechterlijke organisatie, waarover 1827 een wet tot stand kwam. Na diverse wijzigingen en de Belgische kwestie zou deze wet pas in 1838 worden ingevoerd.
De wet op de rechterlijke organisatie van 18 april 1827 (Stbl. nr. 20) bepaalde dat de rechterlijke macht zou worden uitgeoefend door kantongerechten, arrondissementsrechtbanken, provinciale gerechtshoven, een criminele rechtbank te Amsterdam en de Hoge Raad.
De criminele rechtbank in Amsterdam was als extra instantie ingesteld in de nog ongedeelde provincie Holland. In 1840 werden de provincies Noord- en Zuid-Holland gevormd. Het volgende jaar werd voor elk van deze provincie een provinciaal gerechtshof ingesteld en daarmee werd de Amsterdamse rechtbank opgeheven.
De wet van 18 april 1827 stelde voor de provincie Groningen twee arrondissementen in: Groningen en Winschoten. Voor elke provincie werd vervolgens een rechterlijke indeling geregeld bij de wetten van 22 december 1828 (voor de provincie Groningen staat die in Stbl. nr. 81). Het eerste arrondissement, Groningen, werd hierbij verdeeld in vijf kantons: 1. Groningen 2. Hoogezand 3. Zuidhorn 4. Onderdendam 5. Appingedam
Het tweede arrondissement, Winschoten, werd hierbij verdeeld in 2 kantons: 1. Winschoten 2. Zuidbroek
Bij besluit van 21 juni 1830 (Stbl. nr. 29) werden de zetels bepaald van de Hoge Raad der Nederlanden en de achttien Provinciale Hoven in het Koninkrijk. Hierbij werd voor het provinciale gerechtshof Groningen de stad Groningen aangewezen. De zetels van de arrondissementsrechtbanken en kantongerechten werden vastgesteld bij Besluit van 6 juli 1830 (Stbl. nr. 46).
Na de Belgische kwestie werden opnieuw veranderingen aangebracht in de voorgaande wetten. Zo werd bij wet van 28 april 1835 (Stbl. nr. 10) het aantal arrondissementsrechtbanken in Nederland met zes uitgebreid (art. 81 f). Voor de provincie Groningen werd hierbij een derde arrondissement ingesteld, bevattende het vierde en vijfde kanton van het eerste arrondissement ingesteld. Bij besluit van 11 sept. 1838 (Stbl. nr. 35) werd de rechtbank van dit derde arrondissement gevestigd te Appingedam.
Zo was tenslotte in Nederland, na de Franse tijd, een nieuwe rechterlijke organisatie en indeling tot stand gebracht. Deze werd bij Besluit van 10 april 1838 (Stbl. nr. 12) op 1 oktober 1838 ingevoerd, waarmee de oude instellingen werden afgeschaft. In Limburg, dat in 1839 bij het koninkrijk werd gevoegd, vond de invoering plaats op 1 januari 1842.
Bij wet van 10 november 1875 (Stbl. nr. 204) werden, met ingang van 1 januari 1876, de provinciale gerechtshoven vervangen door vijf gerechtshoven, gevestigd in 's-Hertogenbosch, Arnhem, '_-Gravenhage, Amsterdam en Leeuwarden. De provincie Groningen met haar drie arrondissementen kwam hierbij onder het ressort Leeuwarden. Bij de wet van 9 april 1877 (Stbl. nr. 78) werden de zetels bepaald van de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten binnen het ressort van het gerechtshof van Leeuwarden. Hierbij werden de arrondissementsrechtbank te Appingedam en het kantongerecht te Hoogezand ontbonden. Zo kregen het gerechtshof te Leeuwarden in totaal vijf arrondissementenrechtbanken onder zich, waarvan twee in de provincie Groningen, te weten:
Groningen, met vier kantons, Winschoten, met twee kantons.
Deze wet trad op 15 mei 1877 in werking. Bij wetten van 17 november 1933 kwam een nieuwe rechterlijke indeling tot stand. De wet van 17 november 1933 (Stbl. nr.605) bepaalde de indeling van het rechtsgebied behorende onder het gerechtshof van Leeuwarden. Het aantal arrondissementen behorende tot het Hof in Leeuwarden werd nu bepaald op drie, waarvan de rechtbanken zetelden te Leeuwarden, Groningen en Assen.
Het aantal kantongerechten in het arrondissement Groningen werd op drie gesteld, namelijk te Groningen, te Zuidbroek en te Winschoten. Tot het arrondissement Groningen behoorden ook drie gemeenten in de kop van Drenthe. De kantongerechten te Zuidhorn, Appingedam en Onderdendam werden opgeheven. Bij besluit van 23 november 1933 traden deze wetten in werking op 1 januari 1934. Om praktische redenen onderging deze indeling in de bezettingstijd een aantal wijzigingen. Zo kwamen bij besluit van de secretaris- generaal van 10 november 1940 (Stbl. nr. S 207) de drie Drentse gemeenten bij het kanton Assen, met ingang van 15 januari 1941. Het arrondissement Groningen omvatte hierdoor het grondgebied van de provincie Groningen.
Bij de wet van 10 augustus 1951 (Stbl. nr. 347) werden opnieuw wijzigingen aangebracht. Artikel 9 van deze wet bepaalde onder andere een nieuwe verdeling van de gemeenten binnen het arrondissementen Groningen over de drie kantongerechten. Bij besluit van 24 oktober 1951 (Stbl. nr. 462) trad deze wet in werking op 1 februari 1952.
Veranderingen in de gemeentelijke indeling per provincie doorkruisen nogal eens deze veranderlijke wetgeving op het vlak van de rechterlijke organisatie en indeling.
4. Overzicht van de vorming van de burgerlijke gemeenten in de provincie Groningen, vanaf 1808
5. Overzicht van de rechterlijke indeling en de notarisstandplaatsen van de provincie Groningen, vanaf 1811