Waar stonden in de stad Groningen de kleine huisjes van minvermogenden en arbeiders? En waar vond je de kasten van panden voor welgestelden? Het Register van het getal Deuren en Vensters uit 1810 geeft antwoorden.
In het Stadsarchief over de periode 1594-1816 bevindt zich een intrigerend stuk: het Register van het getal Deuren en Vensters in de Stad en diens Tafel uit 1810. Feitelijk gaat het om een (bijna) complete lijst van de gebouwen in en rondom de Stad (Tafel betekent hier buiten de stad, maar wel vlakbij de stad). Alleen bevat de lijst zo goed als geen namen van straten en eigenaren: de gebouwen zijn ingedeeld naar 25 wijkletters (A tot en met Z, exclusief de Y), waarbij ze naast zo’n wijkletter elk een eigen nummer kregen, dat kan oplopen tot ver boven de 300. Bij een aldus geletterd en genummerd adres staat vervolgens vrijwel steeds een cijfer of puntenaantal voor het gezamenlijke aantal deuren en vensters van het bedoelde pand. Alleen bij stallen, pakhuizen en (semi-)publieke gebouwen ontbreken deze puntenaantallen.[1]
In bovenstaande afbeelding staat een stukje binnenstad in het deuren- en venstersregister van 1810 beschreven. De getoonde K-nummers (links) waren destijds adressen aan de Geestelijke Maagdenstraat (nu Rode Weeshuisstraat) en de Oude Ebbingestraat wz.; de getoonde L-nummers zaten aan de Grote Markt nz., de Guldenstraat, het Suipenstraatje (nu Waagstraat) en Tussen beide Markten. Bij de nummering volgde men looproutes, een straat kon dus onder meerdere wijknummers vallen. Bij openbare gebouwen als de Waag (L 37) of het Goudkantoor (L 50) staat geen puntenaantal en dat geldt ook voor stallen en pakhuizen.
Belasting
Het register hangt samen met de invoering, per 1 januari 1811, van een belasting op deuren en vensters. Enkele maanden voordien, medio september 1810, was het getekend door burgemeester J.D. Quintus. Volgens een toelichting was de nieuwe heffing “gevestigd op alle deuren en vensters, die uitkomen op straten, hoven of tuinen van aangelegene gebouwen”.[2] Het ging bij deze grondslag dus uitsluitend om deuren en vensters aan de buitenkant van panden. Ook betrof de heffing louter en alleen particuliere eigendommen: alle gebouwen die geheel of gedeeltelijk een publiek doel dienden, zoals kerken, weeshuizen, gasthuizen, werkhuizen, scholen, overheidsgebouwen, poortiershuizen, cherchershutten, kazernes en hospitalen waren van de heffing uitgezonderd. Ook onbewoonde stallen, koetshuizen en pakhuizen droegen niets bij. De belasting op deuren en vensters moest dus uitsluitend worden opgebracht door particuliere eigenaren van bewoonde huizen, die hun aanslag vervolgens mochten verhalen op de eventuele bewoners van die panden.
Identificatie van de adressen
Via een bepaalde methode, die verantwoord wordt in een stuk dat apart in onze bibliotheek is gedeponeerd, zijn de nogal abstracte adressen in het deuren- en vensterregister thuisgebracht.[3] Kortweg komt het erop neer dat het register voor de letternummeradressen verwijst naar een ouder stuk, het Register of quohier der vaste goederen in en rondom de stad Groningen uit 1806.[4] In tegenstelling tot het deuren- en vensterregister bevat dit kohier wèl de concrete straatnamen en bovendien de namen van de eigenaren en omschrijvingen van het geadresseerde vastgoed. Met beide registers samen kan je dus niet alleen aan de weet komen hoeveel deuren en vensters een bepaald pand had, maar ook een gemiddeld aantal deuren en vensters voor alle panden per straat berekenen, en die gemiddelden in kaart brengen, zodat je in één oogopslag kunt zien waar in 1810 de armoe en de rijkdom in de Stad zaten. Men mag immers aannemen dat arbeiders en armen in kleine huisjes met weinig deuren en vensters woonden, terwijl de rijkere bevolking in grotere panden met meerdere deuren en vensters woonden.
Classificatie op de stadskaart
De methodologische verantwoording bevat als bijlage een tabel waarin alle letternummeradressen van 1806 en 1810 zijn gegroepeerd en voorzien van een straatnaam. Per straat of groep huizen is het aantal particuliere panden geteld waarvoor de belasting op deuren en vensters betaald moest worden, terwijl daarnaast het totale aantal deuren en vensters voor zo’n groep of straat berekend is. Vervolgens is per straat of groep huizen het gemiddelde aantal deuren en vensters berekend. Om te kunnen bekijken hoe die gemiddelden over de stad verspreid waren, zijn ze ondergebracht in vijf categorieën en zo in kaart gebracht. Kleine straten of groepen huizen, die minder dan 20 panden telden, kregen daarbij kleinere bolletjes dan de grotere, die meer dan 20 panden telden. Hoe hoger het gemiddelde aantal deuren en vensters voor de panden in een straat of groep huizen, hoe donkerder het bolletje op die straat of groep huizen is ingekleurd. Waar het gemiddelde pand in een groep of straat hooguit 3 deuren en vensters telde, werden de bolletjes geel, van 3 tot 5 deuren en vensters zijn ze oranje gemaakt, van 5 tot 10 deuren en vensters rood, van 10 tot 15 deuren en vensters paars en met een gemiddelde van meer dan 15 deuren en vensters per pand zijn de bolletjes zwart. Op een grijsgemaakte kadasterkaart van de stad en omgeving ziet dat er vervolgens zo uit:[5]
We beginnen bij de straten met gele bolletjes, waar het gemiddelde huis minder dan drie deuren en vensters telde. Deze straten vinden we niet zozeer in het echte centrum van de stad, als wel verspreid aan de binnenkant van de wallen, en dan vooral tussen het Zuiderdiep en de zuidelijke stadswal. Zo vinden we in de omgeving van de Prinsenstraat nogal wat gele bolletjes, maar de kroon spant wat dat betreft het ‘Oudebosch’ in het zuidwesten, ook later nog een achterbuurt rond de Jonkerstraat.
Oranje bolletjes, voor 3 tot 5 deuren en vensters per gemiddeld pand, vinden we qua binnenstad iets meer naar het stadshart toe. In de omgeving van het Zuiderdiep bevinden zich er nogal wat, maar de meeste zijn toch te zien in de Hortusbuurt en Binnenstad Oost, tezamen de stadsuitbreiding van de jaren 1620 vormend. De huizen waren hier dus iets ruimer en lichter. Waarschijnlijk hadden de mensen het er iets breder: in plaats van armoe, zelfkant en losse arbeiders woonden hier werklui in vaste betrekking, kleine ambtenaren en wat dies meer zij.
De rode bolletjes, voor 5 tot 10 deuren en vensters zien we vooral in het centrum en dan met name rond de Vismarkt en in de parallelle noordzuid-georiënteerde ‘winkelstraten’ ten zuiden van beide marktpleinen: Gelkingestraat, Herestraat, Pelsterstraat, Haddingestraat enz. Hier woonden relatief veel koop- en ambachtslui, zeg maar de middenstand.
De paarse bolletjes, voor een gemiddeld aantal van 10 tot 15 deuren en vensters zien we met name aan de zuidkant van de Grote Markt, rond de Vismarkt, op de Oosterstraat, de Poelestraat, op het Martinikerkhof en aan de diepenring (Schuitendiep, Turfsingel, Noorderhaven en Hoge der A). Hier woonde de hogere burgerij: grote kooplui, hogere ambtenaren enz.
En dan tot slot de zwarte bolletjes voor een gemiddelde van meer dan 15 deuren en vensters – die zijn vooral te zien rond de Grote Markt, en verderop in de Oude Boteringestraat, op het Kwinkenplein, een stukje Vismarkt zuidzijde, en het stukje Schuitendiep westzijde tussen Poelestraat en Kattendiep waar de panden beschikten over grote tuinen. Hier woonde de elite, bestaande uit stadsbestuurders, jonkers en de allergrootste ondernemers.
Grootste en kleinste panden
Tot besluit staan we nog even stil bij de allergrootste en de allerkleinste individuele panden. De elf grootste qua aantallen deuren en vensters zijn ondergebracht in deze tabel:
Volgnummer |
Adres, letter en nummer |
Aantal deuren en vensters |
Adres en positie |
Eigenaar |
1 |
N 235 |
56 |
Nieuweweg nz. hoek Oudeweg |
De zo te zien uit twee panden samengestelde behuizing van de Indische oud-resident en rentenier Godfried Carel Gockinga (1761-1816) op eigen grond. |
2 |
K 12 |
45 |
Oude Boteringestraat oz., het 12e pand vanaf Grote Markt. |
Stadsbehuizing op eigen grond van Reneke de Marees van Swinderen (1764-1848; ’s zomers op de Allersmaborg). |
3 |
X 8 |
43 |
Vismarkt zz, hoek Folkingestraat |
Behuizing op J.F. van Inn- en Kniphuisen (jonker Nienoord). |
4 |
J 25 |
42 |
Oude Boteringestraat wz., nu nr. 44 (nu bestuursgebouw RUG, voorheen ambtswoning commissaris der koningin). |
Behuizing op eigen grond van de zeer vermogende Indische rentenier (en arts) Jacobus van der Steege (1746-1811) die dan zelf bij Amsterdam woont. |
5 |
M 189 |
38 |
Poelestraat nz. |
Behuizing op eigen grond van Wolter Wolthers (1756-1811) en consorten. |
6 |
E 106 |
37 |
Noorderhaven nz., het 6e pand vanaf de beplante Ossemarkt of het Guyotplein. |
Behuizing en erf op eigen grond met stalling, koetshuis, tuinhuis en huisje dienend als kelder van Willem Hora Siccama (1763-1844), heer van de Harkstede en later burgemeester van Groningen. |
7 Ex aeqo met de volgende twee. |
C 123 |
35 |
Stoeldraaiersstraat wz., het 2e pand vanaf de Kromme Elleboog. |
Behuizing op eigen grond van Jan Jelmina, koopman in Brabantse kanten en zijden stoffen, galanterieën, en barometers en thermometers. |
8 |
G 259 |
35 |
Ossemarkt nz., 2e pand vanaf de Marktstraat (is nu nr. 5) (rechts van het Sichtermanshuis). |
Behuizing op eigen grond van Ludolph Tjarda van Starkenborgh (1771-1821), heer van Wehe, Zuurdijk, Nijeklooster en Leens. |
9 |
G 261 |
35 |
Marktstraat nz., 1e pand vanaf Ossemarkt, nu nummer 19. |
Behuizing op eigen grond van S.L. Alberda van Bijma. |
10 |
L 125 |
34 |
Turfsingel, 4e pand vanaf de Kattenhage, huidige nummer onbekend. |
Behuizing op eigen grond van A.W. Wichers. |
11 |
S 150 |
34 |
Oosterstraat wz., het 6e pand vanaf de Grote Markt. |
Behuizing op eigen grond van W.W. Jullens (1753-1819), even later maire van Groningen. |
Conclusie: deze panden bevinden zich redelijk verspreid over de toenmalige Stad, met lichte concentraties in de Oude Boteringestraat en rond de Ossemarkt. Twee waren er in handen van gefortuneerde Oost-Indiërs, de andere vooral in die van stadspatriciaat en adel. Een curieuze uitzondering was het pand aan de Stoeldraaierstraat van Jan Jelmina (ook wel vernederlandst tot Jelmin of Jelmijn). Waarschijnlijk kwam hij uit Italië of het zuidelijke deel van Zwitserland. Hij vestigde zich begin 1783 in de stad Groningen, waar hij met een compagnon in Brabantse kanten, zijden stoffen, galanterieën en zelfgemaakte barometers en thermometers ging handelen, eerst een jaar “in de Optika” aan het Schuitendiep, naderhand dus in de Stoeldraaierstraat. Hij was verwant aan de Italiaanse immigrantenfamilies Beretta en Zanino, naast katholieke Groninger families als Berlage.[7]
Dan nog de allerkleinste woninkjes: dat waren dertien pandjes met slechts 1 punt in het deuren- en vensterregister, die derhalve slechts beschikten over één enkele deur en geen raam. Zeven van die pandjes stonden op de Kranepoortenwal en in de nabijgelegen Sledemennerstraat, twee aan het Boterdiep wz., en de andere aan de Schuitemakerstraat, de Nieuwe Kijk in het Jatstraat, op de hoek van de Papegaaiengang en de Haddingestraat en in een steegje bij de Folkingestraat.[8] Meestal werden deze niet bewoond door de eigenaren, maar verhuurd. Het laatstgenoemde bijvoorbeeld, was van Catharina Zuiring, weduwe Bos(s) (1756-1836), een arbeidersdochter die volgens het kohier tegen de honderd van zulke pandjes verspreid over de hele Stad en Stadstafel bezat. Volgens haar successiememorie had zij bovendien nog vastgoed her en der in de provincie (o.a. Leens, Garnwerd, Tinallinge en Noordbroek).
Bronnen
[1] Groninger Archieven (GrA), Toegang (Tg.) 1605, inv.nr. 7971: lijsten van gebouwen in de stad Groningen en Stadstafel, met vermelding van het aantal deuren en vensters, 1810.
[2] Duidelijke aanwijzing der belastingen welke met den eersten januarij 1811 in het voormalig koningrijk Holland, met de Fransche wetten, zullen worden ingevoerd (Leiden 1810) hoofdstuk III, 5-6.
[3] GrA (1957-32336): Harry Perton, Het register van deuren en vensters ontsleuteld. Lange versie met uitgebreide methodologische verantwoording en adressenlijst (2019).
[4] GrA (1605-7948): "Register of quohier der vaste goederen", kohier van onroerend goed in de stad Groningen en de stadstafel [1806].
[5] GrA (817-3941-1)
[6] J.H. Riddering, ‘De oude wallen van de stad Groningen’, Maandblad Groningen, jaargang XVI nr. 2 (februari 1933) 21-25.
[7] Groninger Courant 14 oktober 1783, 2 juli 1784, 5 november 1784; Friesche Courant 6 juli 1797 – alles via Delpher. Met dank aan Otto Nienhuis voor enkele genealogische gegevens.
[8] Het betrof de adressen A 142-144, 163, 166, 167 en 197; B 111, F 221, I 116 en 133, W 24 en X 40 in het register van deuren- en vensters van 1810 en het kohier der vaste goederen van 1806.